Tot 40% extra korting op winters assortiment!

donderdag 28 februari 2013

"Niemand overweldigt mij arglistig!"

De Grieken uit de tijd van Homerus's epische gedichten hadden veel aandacht voor speciale deugden die de helden van de Trojaanse Oorlog allemaal in grote mate hadden. Zo had Achilles met name veel kracht en atletisch vermogen en was Odysseus de listige van het gezelschap. Dit zorgde voor hun aanzien. Het listige aan Odysseus is al eens eerder in dit blog aan bod gekomen, maar biedt een mooie voorraad aan interessante anekdotes uit de Oudheid, dus hier is er weer één.

In zijn tweede grote werk, de Odyssee beschrijft Homerus de terugkeer van Odysseus van het slagveld van Troje naar Ithaka, een eiland vlakbij de Westkust van Griekenland. Hoewel de goden besloten hebben om Odysseus' reis uiteindelijk succesvol te maken (Odysseus komt thuis) krijgen hij en zijn mannen nogal wat te verduren onderweg. Zo komt het gezelschap in contact met de cycloop Polyphemos die met een kudde schapen in een grot woont. De eetlust van de cycloop en het feit dat het aantal mannen onder Odysseus' commando afneemt, nopen de held tot het bedenken van een karakteristieke list. Hij pakt een grote stok en maakt daar een punt aan als de Polyphemos niet kijkt. Vervolgens biedt hij de cycloop wijn aan. Polyphemos is onder de indruk van de kwaliteit van de wijn en raakt dronken. Odysseus grijpt zijn kans op hem in te praten (Odyssee IX. 364f): 
"Wil je mijn naam weten, Cycloopje? Die zul je vernemen, maar vergeet toch vooral het gastgeschenk niet, dat je me beloofde! Ik heet Niemand, want zo noemen mijn moeder, mijn vader en mijn gezellen me."
De cycloop belooft Niemand dat hij Niemand als laatste zal opeten, pas als al zijn gezellen op zijn. Daar kwam hij echter niet aan toe, want Niemand had die scherpe stok nog en zodra Polyphemos sliep, stootten Odysseus en vier van zijn gezellen deze stok in het ene oog van de cycloop. Door de pijn schrikt hij wakker en begint te gillen, waarop de andere cyclopen eraan komen rennen. Homerus vertelt verder (Odyssee IX.405f):
"[...] Gaat er een sterveling vandoor met uw schapen en geiten? Of wordt je misschien zelf door een list overweldigd, gewurgd?"
Vanuit zijn hol gaf Polyphemos ten antwoord: "Niemand wurgt mij, vrienden! Niemand overweldigt mij arglistig!"
Daarop vertrokken de cyclopen weer. Wát een idioot...

Boekentip voor vandaag:
Homerus, Illias & Odyssee

dinsdag 26 februari 2013

Michael Jackson en Cato

Het is alweer járen geleden dat Michael Jackson zijn bekendste stommiteit uithaalde door een baby uit het raam te hangen. Iets minder lang geleden kwam ik tijdens mijn onderzoek naar de hier al eerder besproken Romeinse Bondgenotenoorlog (91-88 v.Chr.) op een deel van de biografie van de Romeinse politicus Cato de Jongere (95 - 46 v.Chr.) door de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr). Plutarchus beschrijft een episode uit de kindertijd van Cato waar één van de latere aanvoerders van de opstand tegen de Romeinen, Quintus Poppaedius Silo, een vriend in Rome bezoekt.

Het was in de hogere kringen van de Romeinse samenleving gebruikelijk om gastvriendschappen (hospitia) aan te gaan met de elite van andere volkeren. Silo onderhield een vriendschap met Marcus Livius Drusus (124 - 91 v.Chr.), de oom en pleegvader van de vierjarige Cato. Volgens Plutarchus ontstaat een joviale sfeer tussen Silo en de kinderen van het huis en dan probeert Silo de kinderen zo ver te krijgen bij Drusus te vragen om hem te steunen bij zijn poging burgerrecht te vergaren voor zijn volk. Plutarchus vertelt (Cato de Jongere 2.2-4):
Caepio, ging met een glimlach akkoord, maar Cato antwoordde niet en keek de vreemdelingen strak en sterk aan. Toen zei Pompaedius [Silo komt in verschillende namen voor in de bronnen]: "Maar jij, jonge man, wat zeg jij tegen ons? Kun je niet met je oom deelnemen met de vreemdelingen, net als je broer?" En toen Cato geen woord zei, maar met zijn stilte en de blik in zijn ogen liet blijken dat hij het verzoek weigerde, tilde Pompaedius hem uit het raar, alsiof hij hem naar buiten zou gooien en beval hem om akkoord te gaan of dat hij hem naar beneden zou gooien, terwijl hij tegelijkertijd de toon van zijn stem harder maakte en regelmatig schudde met de jongen terwijl hij hem buiten het raam hield. Maar toen Cato deze behandeling een lange tijd had doorstaan zonder tekenen van vrees of angst te tonen, zette Pompaedius hem neer en zei zachtjes tegen zijn vrienden: "Wat is het een geluk voor Italia dat hij slechts een jongetje is; want als hij een man was, dan denk ik niet dat we ook maar één stem zouden krijgen onder het volk."
Cato bleek niet de enige te zijn die Poppaedius' wensen niet steunde (als dit al zijn wensen waren, over die vraag ging mijn onderzoek destijds). De Romeinen en de Italische troepen raakten kort hierop verwikkeld in de Bondgenotenoorlog.

zondag 24 februari 2013

De keizer die van zijn moeder op de bank moest slapen

Afgelopen zomer kwam hij al een keer aan bod, de filosoof-keizer Marcus Aurelius (121 - 180 n.Chr.) en zijn relativering van het keizerlijke ambt. Als aanhanger van het stoïcisme had hij nog wel een aantal andere a-typische eigenaardigheden in zijn arsenaal. Marcus Aurelius is de geschiedenis in gegaan als een hele gematigde heerser die geen speciale aandacht toonde voor luxe en extravagantie (waar zijn broer en medekeizer Lucius Verus (130 - 169 n.Chr.) weer wel een handje van schijnt te hebben gehad). In de Historia Augusta, een biografisch werk van vermoedelijk zes verschillende auteurs komt de liefhebberij van het ruwe leven die bij de keizer uit zijn filosofische opvattingen voortkwam, naar voren (Marcus Aurelius 2.6): 
Toen hij twaalf jaar oud was, nam hij de kleding van een filosoof aan en iets later ook de hardheid, waarmee hij zijn studie deed, gekleed in een Griekse mantel en slapend op de grond. Op aandringen van zijn moeder ging hij met tegenzin akkoord om te slapen op een bank waar huiden overheen gedrapeerd waren.
Het blijkt toch opmerkelijk hoe verschillend heersers zijn waar het aankomt op luxe en hardheid.  En toch wel opmerkelijk dat je als keizer toch naar je moeder moet luisteren.

Boekentip voor vandaag:
G.W. Adams, Marcus Aurelius in the Historia Augusta and beyond

vrijdag 22 februari 2013

Altijd reden voor een feestje!

Hoera, dit blog bestaat vandaag één jaar! Dat was eigenlijk niet eens bedoeling en ik ga er ook maar niet vanuit dat ik volgend jaar nog steeds dit blog heb. Aan de andere kant weet je het nooit zeker. Hoe dan ook, om ervoor te zorgen dat we het allemaal overleven het komend jaar, heb ik gelezen, moeten we een Eeuwfeest organiseren. Dat deden de Romeinen ook. Vanaf heel vroeg in de geschiedenis van de stad werden ongeveer iedere eeuw Ludi Saeculares georganiseerd. Het was de bedoeling dat dit feest zó speciaal was dat je er je hele leven van kon nagenieten, want het zat er - tenzij je zo oud werd als een aantal Sumerische koningen - niet in dat je het nog een keer kon meemaken. Dat was de bedoeling, maar de Romeinse biograaf Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 - 140 n.Chr.) meldt dat er twee cyclussen van feesten waren. Hierdoor kon een aantal mensen zowel de feesten van keizer Augustus in 22 v.Chr. als die van Claudius in 47 n.Chr. meemaken (Claudius 21.2).

Zoals gezegd, deze feesten zijn absoluut noodzakelijk voor het voortbestaan van het rijk, zo merkt een interessante bron op. Het gaat hier om de heidense Byzantijnse geschiedschrijver Zosimus (5e eeuw n.Chr.). Hij leefde als heiden in Byzantium, misschien wel dé christelijke beschaving van de wereldgeschiedenis. De Engelse vertaling voor Ludi Saeculares is Secular Games, maar er was niets seculiers aan dit feest. Het ging om het afdwingen van de gunst van de goden, iets dat niet te plaatsen viel in wereld van één god. Het probleem van de Romeinse wereld was volgens Zosimus dan ook eenvoudig (Boek 2 39-40, moderne paginanummers):
De geschiedenis vertelt ons dat, zolang de ceremonies juist werden uitgevoerd, naar de instructies van de orakels, het rijk veilig was en het er goed voor stond om de heerschappij over bijna de hele bekende wereld te behouden; aan de andere kant, wanneer ze werden verwaarloosd, zo rond de tijd dat Diocletianus de keizerlijke waardigheid liet varen, viel het in verval en degenereerde in barbarisme. Ik zal met chronologie bewijzen dat ik niets dan de waarheid spreek. In de periode vanaf het consulaat van Chilo en Libo [204 n.Chr. de Romeinen noemden de jaren naar de consuls] waarin [Septimius] Severus de eeuwfeesten of riten vierde, tot het negende consulaat van Diocletianus en de achtste van Maximianus, lagen 101 jaren. Vervolgens werd Diocletianus van keizer een gewoon burger en volgde Maximianus zijn voorbeeld. Maar toen Constantijn en Licinius in hun derde consulaat waren, waren de 110 jaren voorbij en had het festival plaats moeten hebben, volgens het gebruik; maar dit werd nagelaten en de zaken gingen vervolgens bergafwaarts naar hun huidige ongelukkige situatie.
Altijd een reden voor een feestje dus!

Boekentip voor vandaag:
Zosimus, The History
Verschillende auteurs, Ancient Roman Festivals

woensdag 20 februari 2013

30 keer zoveel man als bij D-Day

De oude Grieken waren doorgaans vooral bezig elkaar de hersens in te slaan. De verschillende stadstaten trokken doorgaans niet gezamenlijk op. Slechts bij een bijzondere externe vijand was het mogelijk de gelederen te sluiten (want de Grieken kenden wel een soort wij-gevoel als Griekse beschaving tegenover de barbaren). In de mythologie zien we de Trojaanse Oorlog een dergelijk verbond voor elkaar krijgen. Aan het begin van de 5e eeuw v.Chr. was er een nieuwe vijand, ook uit het Oosten, de Perzen.

De Perzen reageerden op een opstand onder de door hen overheerste Griekse steden in het Westen van het huidige Turkijen en besloten een poging te wagen heel Griekenland onder de duim te krijgen. Naast het feit dat ze geleid werden door een nogal hooghartige koning Xerxes (r. 485 - 465 v.Chr.), als we de Griekse historicus Herodotus (±485 - ±425 v.Chr) moeten geloven, waren ze volgens Herodotus bovenal met heel veel mensen op komen draven. Herodotus vertelt zelfs dat het leger zó groot was dat de rivier de Scamander (de huidige Karamenderes in Turkije voor wie meekijkt) niet voldoende was om genoeg te drinken (Historiën VII.43). Hij weet zelfs hele precieze aantallen manschappen te noemen (Historiën VII.185:2-186):
Wat betreft de grondtroepen verzorgd door alle landen - Thraciërs, Paeoniërs, Eordi, Bottiaei, Chalcidiërs, Brygi, Pieriërs, Macedoniërs, Perrhaebi, Enienes, Dolopes, Magnesiërs, Achaërs, bewoners van de kust van Thracië — van al deze vermoed ik het aantal ongeveer drie honderd duizend. Wanneer deze aantallen werden toegevoegd aan de aantallen uit Azië, is het totaal aan strijdkrachten twee miljoen, zeshonderdveertigduizend, zeshonderdtien.Dit betreft het aantal soldaten. Wat betreft de niet-vechtende ondersteuners die hen volgde en de bemanning van graanschepen en de andere schepen die via de zee meegingen met het leger, dit zijn er volgens mij niet minder, maar méér dan de strijdkrachten. Laten we echter aannemen dat ze met net zoveel zijn, niet meer en niet minder. Als ze gelijk zijn aan het strijdende contingent, bestonden ze uit net zoveel tienduizenden als de anderen. Het aantal van hen die Xerxes, de zoon van Darius, zo ver meenam als de "Sepiad headland" [geen idee wat dat in het Nederlands] en Thermopylae [Midden-Griekenland] was vijf miljoen, tweehonderddrieëntachtigduizend tweehonderdtwintig.
Dit is een gigantisch aantal. Het aantal geallieerden op D-Day wordt, om te vergelijken, geschat op ruim minder dan 200.000. Moderne schattingen voor het daadwerkelijke aantal Perzen in het conflict worden geschat op enkele honderdduizenden. Nog steeds gigantisch, maar toch wat anders dan Herodotus zegt.

maandag 18 februari 2013

De rode lijn door het marktplein

Athene stond in de Griekse Oudheid bekend om de democratie, zoals dat met een vies woord genoemd werd door de vijanden van deze regeringsvorm. De Grieken noemde het zelf liever isonomia ("gelijkheid voor de wet"). Het volk (demos) liet je niet regeren. Daar kwam alleen maar ellende uit, wat de gebruikelijke  opvatting over het merkwaardige systeem waar de Atheners zich mee bezig hielden, zoals we eerder hebben gezien in dit blog.

Bijzonder aan de Atheense democratie was dat het een directe democratie was, dus met directe stemmingen in een volksvergadering, zonder volksvertegenwordigers. De vergaderingen vonden plaats op de Pnyx, een heuvel vlakbij het marktplein (Agora) van de stad. Om mensen ertoe aan te zetten deel te nemen aan het politieke bedrijf, werd een dwangmiddel ingezet, want er was niet altijd evenveel animo voor. De Griekse komediedichter Aristophanes (446 - 386 v.Chr.) noemt deze merkwaardige manier om de Agora schoon te vegen en mensen naar de Pnyx te jagen, waar één man al een tijdje klaar zit (Acharniërs 21-22):
Het is de dag van de vergaderingl iedereen zou hier bij het aanbreken van de dag moeten zijn, maar de Pnyx is nog steeds verlaten. Men is aan het roddelen op het marktplein, op en neer aan het schuiven om het touw dat is bewerkt met vermiljoen [een rode kleurstof]. De Prytanes [mannen die verantwoordelijk waren voor de organisatie van de volksvergadering] zijn er nog niet eens; zij zullen laat komen, maar zodra ze komen, zullen ze elkaar duwen en bevechten voor een plekje op de eerste rij.
Het idee was om mensen van de Agora te leiden met het touw. Iedereen die rode verf op zich had bij het aankomen op de Pnyx, werd daarvoor beboet. Uiteindelijk ging het toch om de vrijheid...

Boekentip voor vandaag:
Aristophanes, Acharnians / Knights

zaterdag 16 februari 2013

Het ei van de mooie vrouw

De Griekse mythologie zit vol verhalen van goden die bij sterfelijke vrouwen kinderen verwekken. Vooral de oppergod Zeus liet zelden een kans ongemoeid om vrouwen te schaken (of jongentjes) en voor nageslacht te zorgen. Daarbij was hij vaak behoorlijk vindingrijk. Zeus maakte er namelijk een gewoonte van om een ander gedaante aan te nemen dan zijn gebruikelijke godengedaante. Eén van de kinderen van Zeus is de mooiste vrouw aller tijde (tenminste, tot 1987), Helena, die later de Trojaanse Oorlog op gang zou brengen.

Volgens verschillende bronnen verwekte Zeus Helena en haar broers Castor en Pollux (over wie de vader van de laatste twee is, bestaan wat verwarring) door in de gedaante van een zwaan de stoute zwemvliezen aan te trekken en op Leda, de koningin van Sparta, af te waggelen. De kinderen kropen enige tijd later uit een ei.

De Griekse schrijver Pausanias (±115 - 180 n.Chr.) beschrijft in zijn reisverslag Beschrijving van Griekenland verschillende culturele en religieuze zaken die hij tegenkomt. Zo weet hij ook te vertellen over Het Ei (Beschrijving van Griekenland 3.XVI.1):
Vlakbij is een heiligdom van Hilaeira en van Phoebe. De schrijver van het gedicht Cypria noemt hen de dochters van Apollo. Hun priesteressen zijn jonge maagden die, net als de godinnen, Leucippides (Dochters van Leucippus) werden genoemd. Eén van de beelden was verfraaid door een Leucippis [enkelvoud van Leucidppides] die de godin als een priesteres had gediend. Ze gaf het het gezicht van modern vakmanschap, in plaats van het oude; ze was in een droom verboden om de andere ook te verfraaien. Hier werd een ei aan het dak opgehangen aan linten en men zegt dat dit het het beroemde ei is waarvan de legende zegt dat Leda heft heeft voortgebracht.
Moet een indrukwekkend beeld zijn geweest...

Boekentip voor vandaag:
Pausanias, Beschrijving van Griekenland

donderdag 14 februari 2013

Sterk én broos

Het is Valentijnsdag. Dat betekent dat we het vandaag over liefde gaan hebben. De Griekse dichteres Sappho (7e en 6e eeuw v.Chr.) die we al eerder met een gedicht over liefde hebben gezien, schreef een kort gedicht over de kracht van liefde. Dit behoeft verder weinig introductie (LXXXVI):
Liefde is zo'n sterk iets,
Zelfs de goden zwichten ervoor,
Wanneer het vast wordt gesmeed,
Met de onwrikbare waarheid
Liefde is zo'n broos iets,
Een woord, een blik, zal het doden.
Oh, geliefden, kijk goed uit,
Hoe je met liefde omgaat.
Boekentip voor vandaag:
Paul Roche, The Love Songs Of Sappho

dinsdag 12 februari 2013

Iets vergeten

Eén van de bekendste mythen uit het oude Griekenland is de mythe van Theseus en de Minotaurus. De Minotaurus was de zoon van de vrouw van  koning Minos en een offerstier (dat had de god Poseidon bedacht). Om die reden had hij een stierenkop en een mensenlichaam. Omdat hij mensenvlees nodig had, werd hij gevaarlijk en werd de eerder genoemde Daedalus ingezet om een labyrint te bouwen om het beest in op te sluiten. Jaarlijks werden vanuit Athene, waar Theseus vandaan kwam, kinderen naar Kreta gestuurd om nooit meer terug te keren. Theseus was de zoon van de koning en behoort tot de derde lichting kinderen die naar Kreta vertrok.

De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr) heeft ook een biografie geschreven van deze mythische figuur. Hij schrijft dat Theseus voor het vertrek per schip nog een woord wisselt met zijn vader (Theseus 17.4):
De vorige twee keren onderhielden ze geen hoop op veiligheid en daarom stuurden stuurden ze het schip met een zwart zeil, overtuigd dat hun kinderen naar een zekere vernietiging gingen. Maar nu moedigde Theseus zijn vader aan en schepte luid op dat hij de Minotaurus zou verslaan, om een ander zeil aan de schipper te geven, een wit, en hij beval hem om, wanneer hij met Theseus veilig terugkeerde, het witte zeil te hijsen, maar anders met het zwarte en op die manier het verlies te laten zien.
Theseus vertrekt naar Kreta, verslaat de Minotaurus en keert terug. Hij had alleen die hele dag al het idee dat hij iets vergeten was. Bij de aanblik van het schip, sprong de koning van de rotsen in zee.

zondag 10 februari 2013

Die irritante goeie reputatie altijd!

De Atheense democratie die eerder aan bod is gekomen, kende een opmerkelijk fenomeen: ostracisme. Middels deze procedure konden Atheners zonder dat ze iets verkeerd gedaan hebben nam een stemming worden verbannen uit de polis. Als besloten werd tot een ostracisme kregen alle burgers de gelegenheid om de naam van iemand op een potscherf (ostrakon) te krassen en die in te leveren. Als er voldoende stemmen uitgebracht waren, werd degene met de meeste scherven met zijn naam erop, verbannen voor een bepaalde periode, om daarna gewoon weer toegelaten te worden alsof er niets gebeurd is.

Over wat hier de bedoeling van was, daar is discussie over, maar vast staat dat een aantal prominente staatslieden, soms zelfs met een uitstekende reputatie, de stad hebben moeten verlaten om deze reden. Eén van deze prominenten was Aristides (530 - 468 v.Chr.), bijgenaamd De Rechtvaardige. Hij was verwikkeld in een politieke strijd met Themistokles (524 - ±460 v.Chr.), die overigens naast zijn hoofdrol in de Slag bij Salamis (480 v.Chr.) zelf bekend geworden is door een vondst van potscherven met zijn naam erop.


Potscherf met "Themistokles, zoon van Neokles" erop
Bron: Wikipedia

Terug naar Aristides. De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr) vermeldt dat Aristides in de periode dat er een ostracisme plaatsvond een analfabeet tegen kwam die zijn hulp nodig had (Aristides 7.5-6):
In de tijd waarover ik heb had, toen ze kiezers bezig waren hun scherven te beschrijven, zegt men dat een ongeletterde en compleet stompzinnige kerel zijn scherf overhandigde aan Aristides en hem vroeg om er "Aristides" op te schrijven. Hij vroeg verbijsterd wat Aristides hem misdaad had. "Helemaal niets," was het antwoord, "ik ken die kerel niet eens, maar ik ben het zat dat iedereen hem overal 'De Rechtvaardige' noemt." Na dit aangehoord te hebben, antwoordde Aristides niet, maar schreef zijn naam op de scherf en gaf het terug. Tenslotte, toen hij de stad verliet [hij had dus de meeste stemmen], hief hij zijn handen tot de hemel en bad - een tegengesteld gebed aan dat van Achilles [die nogal geobsedeerd was met eer en waardering], zo lijkt het - dat geen crisis Athene onder de duim zou krijgen, waardoor het volk gedwongen zou zijn zich Aristides te herinneren.
Uiteindelijk werd Aristides snel weer teruggeroepen om Athene te helpen bij Salamis. 

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Biografieën VI
S. Forsdyke, Exile, Ostracism and Democracy

vrijdag 8 februari 2013

Het smoesje van Epimenides

Iedereen komt wel eens te laat op zijn werk. Vaak is dat omdat de fietsband lek was, de brug open stond, de trein vertraging had of de laatkomer zich verslapen heeft. Dat kan gebeuren. De Kretenzische ziener Epimenides (6e eeuw v.Chr.) maakte het wel erg bont. Volgens de Griekse biograaf Diogenes Laërtius (3e eeuw n.Chr.) bleef hij lang weg toen hij erop uit gestuurd was om een schaap te vinden (Epimenides 109):
op een dag werd hij het land in gestuurd door zijn vader om naar een weggelopen schaap te zoeken en rond het middaguur verliet hij de weg en ging slapen in een grot, waar hij zeveneenvijftig jaar heeft geslapen. Hierna stond hij op en ging verder zoeken naar het schaap, in de veronderstelling dat hij maar eventjes had geslapen. Toen hij het niet kon vinden, ging hij naar de boerderij waar hij ontdekte dat alles veranderd was en iemand anders het bezat. Volkomen verbijsterd ging hij vervolgens naar de stad; daar liep hij bij het betreden van zijn eigen huis mensen tegen het lijf die wilden weten wie hij was. Uiteindelijk vond hij zijn jongere broer, nu een oude man, en die vertelde hem de waarheid.
Je denkt toch niet dat ik dát geloof?!

woensdag 6 februari 2013

One Ring to rule them all

Jaren geleden las ik het fantasyboek Lord Foul's Bane, van Stephen Donaldson, want er stond op de achterkant dat het "comparable to Tolkien at its best" was. Uitstekend, want dat vind ik leuke boeken. Het was alleen zo dat een belangrijk deel van het plot heel bekend voor kwam. Een anti-held had een ring en als hij die om deed, kreeg hij bijzondere krachten. Dan was er nog een Dark Lord die ze Lord Foul  hadden genoemd omdat ze niets beters konden bedenken, en die wilde de ring hebben. Komt me bekend voor. Het was wel een goed boek trouwens, in een hele trilogie.

Waarom deze anekdote op dit blog? Omdat magische ringen niets nieuws zijn. De Griekse filosoof Plato (±427 - 347 v.Chr.) schreef er al over in zijn bekendste werk, De Staat. Daarin vertelt Plato over de eergisteren geïntroduceerde Gyges die op een rare manier aan de macht kwam in Lydië. Plato maakt het nog  merkwaardiger. In zijn verhaal is Gyges namelijk niets meer dan een herder die toevallig ergens het lijk van iemand die "meer dan sterfelijk" leek. Dit lijk had een ring met een steen erop. Gyges nam het mee. Plato vertelt (De Staat II.359e-360a):

Bij de maandelijkse beraadslaging van de herders om rapport uit te brengen aan de koning over de gang van zaken bij de kudden was ook hij aanwezig met de ring om zijn vinger. En terwijl hij daar zo zat tussen de andere herders, speelde hij wat met  de  ring  en  draaide  de  ringsteen  naar  de  palm  van zijn hand. Op dat moment werd hij onzichtbaar voor de anderen, zodat zij over hem spraken als iemand die even was weggegaan. Hij was hierover natuurlijk stomverbaasd en draaide de steen weer naar buiten, waardoor hij weer zichtbaar werd. Om deze eigenschap van  de ring nog verder uit te proberen, draaide hij de steen nogmaals naar binnen en constateerde toen inderdaad dat hij daardoor onzichtbaar werd en zichtbaar als hij de steen weer naar buiten draaide.
De functie van de ring in het verhaal is om de vraag of mensen van nature geneigd zijn tot rechtvaardigheid te beantwoorden. Wat in ieder geval ook interessant is, is dat we hier drie boeken hebben die een magische ring bevatten die voor een outsider grote gevolgen heeft. 


Boekentip voor vandaag:
Plato, The Republic
J.R.R. Tolkien, The Lord of the Rings
S. Donaldson, Lord Foul's Bane

maandag 4 februari 2013

De voyeur krijgt de buit

De eerder aan bod gekomen Croesus (±595 - ±546 v.Chr.) was koning van Lydië, een koninkrijk in het binnenland van het huidige Turkije. Zijn familie was niet de oorspronkelijke koninklijke familie in het land en zoals dat vaak gaat in de Oudheid, hebben we een merkwaardige manier van de Griekse historicus Herodotus (±485 v.Chr. - tussen 425/420 v.Chr.) doorgekregen over hoe de familie aan de macht kwam. Aan het einde van het verhaal ontstond er een heel nieuw woord.

Voor de familie van Croesus aan de macht kwam, werd Lydië geregeerd door Candaules (8e eeuw v.Chr.). Hij had een hele mooie vrouw en Herodotus meldt dat hij er nog verliefd op was ook! (Historiën I.8.1.) Hij was zó vol van de schoonheid van zijn vrouw, dat hij zijn bewaker Gyges beval haar te bekijken terwijl ze zich in de slaapkamer zou uitkleden om zo met eigen ogen te zien wat een prachtige vrouw het was. Zo geschiedde, maar Gyges werd gezien door de koningin terwijl hij wegsloop. In plaats van te gillen pakte zij het als volgt aan. De volgende dag liet ze Gyges door een slaaf roepen en sprak hem toe (Historiën I.11.2-3):
Er zijn voor jou nu twee wegen aanwezig, Gyges, ik geef jou de keuze welk van beide je wil inslaan. Want ofwel moet je Candaules doden en krijg je mij en het koningschap van Lydië, ofwel moet je dadelijk zelf sterven zonder meer, opdat je voortaan niet meer zou zien wat je niet mag zien door Candaules in alles te gehoorzamen. Maar het is werkelijk nodig ofwel degene die dat bedacht heeft omkomt ofwel jij die mij naakt bekeken hebt en gedaan hebt wat niet gebruikelijk is.
Gyges maakte deze eenvoudige keuze en doodde Candaules. Candaules, op zijn beurt, wordt tegenwoordig nog herinnerd in bepaalde subculturen, als de naamgever van het Candaulisme, een bepaald soort seksuele fantasie.

zaterdag 2 februari 2013

Donder, bliksem en een slang in je bed

Grieken hadden iets met symboliek. Als er iets opmerkelijks gebeurde of iemand iets raars droomde, werd daar groot belang aan gehecht. Hele volkeren liepen in een ver sacrum achter een koe aan om te kijken waar ze zich zouden vestigen. Ook op individueel gebied werd nogal wat opgehangen aan gebeurtenissen, tenminste achteraf. Zo ook met de grootste van alle Grieken (als je hem een Griek mag noemen), Alexander de Grote (356 - 323 v.Chr.).

Alexander was de zoon van Philippus II (382 - 336 v.Chr.) van Macedonië en zijn vrouw Olympias (±376 - 316 v.Chr.). Zoals we eerder hebben gezien maakte Alexander als jongeling al veel indruk op zijn vader door een wild paard te bedwingen. Vóór de geboorte was er al sprake van voortekenen. Zo valt de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr) in zijn biografie van Alexander meteen met de deur in huis door aan te geven dat er dingen gebeurden, ruim voor de geboorte van de latere koning (Alexander 2.3-6):
De nacht voordat het huwelijk [tussen Philippus en Olympias] werd geconsummeerd, hoorde de bruid in haar droom een donderslag: een bliksemstraal trof haar schoot en uit die plek laaide een grote vlam op, die vervolgens in alle richtingen uiteenspatte en daarna doofde. Philippus droomde enige tijd na het huwelijk dat hij een zegelring op de schoot van zijn vrouw drukte; de beeldenaar van de rins stelde, naar hij meende, een leeuw voor. De meeste waarzeggers [die de droom moesten verklaren] vonden de droom bedenkelijk: hij wees er volgens hen op dat Philippus nauwlettende over zijn echtelijke verhouding moest waken. Aristandros uit Telmessos verklaarde daarentegen dat zijn vrouw zwanger was (met verzegelde immers nooit iets leegs), en wel van een kind dat vurig van aard was als een leeuw. Ook zag men eens, toen Olympias sliep, dat een slang zich naast haar lichaam had uitgestrekt; en men zegt dat dít vooral de hartstocht en de attenties van Philippus voor zijn vrouw heeft doen verflauwen, zodat hij niet vaak meer bij haar rustte - of het nu was omdat hij vreesde door zijn vrouw behekst of betoverd te worden, dan wel omdat hij, in de overtuiging dat zij omgang had met een hoger wezen [goden verschijnen in de Griekse mythologie vaak in de vorm van dieren aan jonge vrouwen], de echtelijke gemeenschap als iets zondigs schuwde.
Het lijkt erop dat Aristandros uit Telmessos gelijk had.

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Biografieën I