Josephus maakt geen goed-tegen-kwaad-strijd van de oorlog. Hij beschrijft een conflict binnen de Joodse rangen tussen een groep die vrede wil en eentje die oorlog wil. Deze laatstgenoemden, de zeloten, kregen aanvankelijk het overwicht in Jeruzalem en namen daar min of meer de macht over. Dat deden zij door op de belangrijkste posities in het bestuur van de stad hun eigen marionetten neer te zetten (De Joodse Oorlog IV.3.8):
Zo riepen zij dan één van de hogepriesterlijke families bijeen, genaamd Eniakim, en kozen door het lot een hogepriester. Het lot viel 'toevallig' op een man in wie het misdadige van hun opzet het duidelijkste werd gedemonstreerd. Het was een zekere Fannias, zoon van Samuël uit het dorp Afta. Hij behoorde niet tot het hogepriesterlijke geslacht, hij was zelfs zó onontwikkeld dat hij niet eens besefte wat de waardigheid van hogepriester inhield. Tegen zijn zin werd hij uit de provincie naar Jeruzalem gesleept. Hier bond men hem hem, als ware het een komediespel, een vreemd masker voor, men deed hem het heilige gewaad aan en leerde hem wat hij op een gegeven ogenblik moest doen.Fannias moet wel uitgegroeid zijn tot één van de grootste bakens van licht in de Joodse geschiedenis!
Boekentip voor vandaag:
Flavius Josephus, De Joodse Oorlog en uit mijn leven
Geen opmerkingen:
Een reactie posten