Zoals inmiddels bekend was keizer Caligula (12 - 41 n.Chr.) geen groot fan van de senatorenstand in Rome. Hij stond zich toe alles te doen waar hij zin in had en dat was niet zelden over de rug van de senatoren. Wat Caligula alleen niet wist, was dat de jonge ambtenaren die hij zo minachtend behandelde, later de geschiedenis in konden gaan als indrukwekkende personen. Zo vertelt de Romeinse geschiedschrijver Cassius Dio (±155 - na 229 n.Chr.) dat de keizer eens te maken kreeg met ene Titus Flavius Vespasianus (9 - 79 n.Chr.) die destijds als aedile verantwoordelijk was voor het schoon houden van de stad (Romeinse Geschiedenis 59:12.3)
Later ontdekte hij [Caligula] een hoop modder in een steegje en hij beval dit op de toga van Titus Vespasianus te gooien, die destijds aedile was en de verantwoordelijkheid had over het schoon houden van steegjes. Deze actie werd op dat moment niet beschouwd als erg significant, maar later, toen Vespasianus het bestuur over de zaken had overgenomen toen er overal onzekerheid en beroering was en hij de orde overal wist te herstellen, leek dit te zijn door een soort goddelijke aanmoediging en dat het aangaf dat Gaius [Caligula] de stad ronduit aan hem [Vespasianus] had toevertrouwd om het te verbeteren.
Van putjesschepper tot keizer.
Boekentip voor vandaag: Cassius Dio, Roman History Volume VII
Toen de Romeinen verwikkeld waren in de Tweede Punische Oorlog (218 - 201 v.Chr.) was er aan de andere kant van de Adriatische Zee nog een ander conflict, de Bondgenotenoorlog (220 - 217 v.Chr.), die overigens niet verward moet worden met de Romeinse Bondgenotenoorlog (91 - 88 v.Chr.) waar ik het eerder over heb gehad. In deze oorlog streden een aantal Griekse stadstaten tegen elkaar om macht.
In deze oorlog werd op een gegeven moment de stad Cynaetha door de legers van de Aetolische Bond met de grond gelijk gemaakt. Volgens de Griekse geschiedschrijver Polybius (203 - 120 v.Chr.) was dat op zich wel terecht en dit is waarom (Romeinse Geschiedenis IV.19:13ff):
De inwoners van Cynaetha, waar de Aetoliërs deze ellende over hadden gebracht, werden echter over het algemeen geacht hun lot het meer te verdienen dan wie dan ook, ooit. Omdat de Arcadische [Cynaetha was een Arcadische stad] bevolking in zijn geheel een hele goede reputatie voor deugden genoot onder de Grieken, niet alleen vanwege hun humane en gastvrije karakter en gebruiken, maar vooral omwille hun piëteit naar de goden, is het zinvol even stil te staan bij de kwestie van de barbaarsheid van de inwoners van Cynaetha en ons de vraag te stellen waarom zij, hoewel ze overduidelijk Arcadiërs waren, alle andere Grieken in die periode zo ver overtroffen in wreedheid en slechtheid. Ik denk dat de reden is dat zij de eerste en feitelijk het enige volk in Arcadië waren dat het bewonderenswaardige instituut, met mooie aandacht voor de natuurlijke omstandigheden waaronder alle inwoners van het land leven geïntroduceerd door hun voorouders, liet varen. Want het maken van muziek - ik bedoel échte muziek [Muziek was in die tijd een verzamelbegrip waar ook educatieve dingen onder vielen. Polybius doelt op gedichten die worden gezongen] - is goed voor iedereen, maar voor de Arcadiërs is het een noodzaak.[...]
Nu geloof ik dat deze gebruiken [muziek maken] door de mannen van vroeger niet waren geïntroduceerd als luxe-zaken en overbodigheden, maar omdat ze het universele doen van persoonlijke handarbeid in Arcadië voor ogen hadden, en in het algemeen de afmattendheid en hardheid van het leven van de mensen en de hardheid van karakter die voortkomt uit de koude en donkereomstandigheden die gebruikelijk voorkomen in deze gebieden - omstandigheden waar alle mensen zichzelf naar moeten assimileren [...] De primitieve Arcadiërs introuceerde alle gebruiken die in genoemd heb daarom met als doel het verzachten en temperen van de koppigheid en hardheid van de natuur, en daarnaast maakten ze het gebruikelijk voor de mensen, zowel mannen als vrouwen, om festivals en offerplechtigheden te bezoeken en dansen van jonge mannen en maagden en in feite allerlei dingen bedachten om de invloed van de extreme hardheid van de natuur op hun karakter milder te maken door de gebruiken die ze instelden. De inwoners van Cynaetha werden uiteindelijk zo wreed omdat ze deze instituties volledig lieten versloffen, hoewel ze juist zoveel noodzaak hadden in dergelijke invloeden, omdat hun land het meest onherbergzaam is en het met klimaat het meest onbarmhartig is in Arcadië en door zichzelf volledig toe te wijden aan lokale zaken en politieke rivaliteiten, werden ze zo wreed dat geen enkele stad in Griekenland grotere en meer constante misdaden pleegden.
Met andere woorden: muziek is toch wel belangrijk. Eerder zagen we dat je geen meisjes kunt krijgen als je niet zingt. Nu blijkt dat je er een monster door wordt.
Boekentip voor vandaag: Polybius, the Rise of the Roman Empire
Soms worden mensen gelyncht door een woedende menigte, al dan niet opgehitst door politieke tegenstanders, zoals we eerder bij de broers Gracchus gezien hebben. Vandaag is er aandacht voor een vergelijkbaar geval, maar waarin het verkeerd gaat. Enkele jaren geleden kwam er op het nieuws een stukje over een Geert Wilders die moest onderduiken omdat zijn naamgenoot dingen riep in de politieke arena. Zo blijken er in de Romeinse tijd ook verschillende mensen Cinna geheten te hebben.
Na de moord op Julius Caesar (±100 - 44 v.Chr.) braken er onlusten uit waar aanhangers van Caesar diens vijanden achterna gingen. Nu had Caesar's zwager, Lucius Cornelius Cinna zich onlangs aan de zijde van de moordenaars geschaard en dat was reden om hem achterna te zitten. Probleem was echter dat de eerste Cinna die ze tegen kwamen, iemand anders was: Gaius Helvius Cinna, een dichter en vriend van Caesar.
De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr) vermeldt in zijn biografie van Marcus Junius Brutus (85 - 42 v.Chr.) de bekendste van de moordenaars van Caesar en al eerder in dit blog besproken wat er met deze dichter gebeurde (Brutus 20:8-11):
Maar er was een zekere Cinna, een dichter, die geen deel had in de misdaad maar in feite een vriend van Caesar was. Deze man droomde dat hij door Caesar was uitgenodigd voor een maal, maar weigerde te gaan, maar dat Caesar hem verzocht en dwong te gaan en hem tenslotte bij de hand nam en hem naar gapende [?] en duistere plaatsen bracht waar hij onwillig en verbijsterd volgde. Na dit visioen kreeg hij koorts die de hele nacht duurde, maar in de ochtend, toen de begrafenisrituelen over het lichaam van Caesar werden gehouden, schaamde hij zich toch om niet aanwezig te zijn en ging hij naar de menigte toen het al wild aan het worden was. Hij werd echter gezien en omdat ze dachten dat hij niet de Cinna was die hij werkelijk was, maar diegene die onlangs Caesar had beschimpt voor het verzamelde volk, werd hij aan stukken gescheurd.
Da's niet zo mooi...
Bij zijn veroveringstocht door het Perzische rijk had Alexander de Grote (356 - 323 v.Chr.) te maken met de heersende Koning der Koningen, Darius III (380 - 330 v.Chr.). De twee vochten een aantal grote veldslagen uit, zoals bij Issos (333 v.Chr.) en bij Gaugamela (331 v.Chr.). Deze veldslagen won Alexander en op die manier liet hij zichzelf al als koning van Azië aanspreken. Darius was daar nog niet aan toe en probeerde weerstand te blijven bieden. Dit duurde enige tijd, tot een verrader in zijn eigen kamp, Bessos (overleden in 329) de koning doodde.
Dit was geen zet waar Alexander erg gelukkig mee was, want in zijn drang om als Alexander de Grote de geschiedenis in te gaan, wilde hij Darius clementie verlenen, zoals hij met meer Perzen had gedaan. Deze kans kreeg hij niet en dat nam hij Bessos zeer kwalijk. Na een korte achtervolging greep Alexander Bessos, die zich inmiddels liet aanspreken als Koning Artaxerxes V, bij de kladden. De Romeinse historicus Lucius Flavius Arrianus (±95 - 175 n.Chr.) vertelt in een moraliserend stuk hoe de wannabe-koning werd behandeld (Anabasis IV.7.):
Toen verzamelde Alexander een bijeenkomst van hen die aanwezig waren en leidde Bessos voor hen. Hij beschuldigde hem van verraad tegen Darius en beval zijn neus en oren af te snijden en dat hij naar Ecbatana gestuurd zou worden om daar door de raad van Meden en Perzen te dood te worden gebracht. Ik ben niet blij met de excessieve straf van Bessos; in tegendeel, ik beschouw de verminking van prominente onderdelen van het lichaam als een barbaars gebruik en ik ben eens het men hen die zeggen dat Alexander in zekere mate werd geleid door zijn verlangen om de Medische en Perzische rijkdom na te doen en zijn onderdanen in zijn omgang met hen te behandelen als minderwaardige wezens, naar het gebruik van de buitenlandse koningen.
Het was echter nog niet afgelopen met Bessos, want hij werd inderdaad naar Ecbatana geleid en hij werd daar inderdaad ter dood gebracht. De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) vertelt in zijn biografie van Alexander hoe deze man aan zijn einde kwam (Alexander V.43.6):
En toen hij [Alexander] op een later moment Bessos vond, liet hij hem uit elkaar trekken. Twee rechte bomen werden samengebonden en een deel van zijn lichaam werd aan elk vastgebonden; vervolgens, toen ze beide [de bomen] werden losgelaten en met grote kracht terugsprongen, volgde het deel van het lichaam dat eraan vastgemaakt was.
Vervolgens ging Alexander nog zorgvuldig om met de familie van Darius. Punt was duidelijk...
Bias van Priëne (6e eeuw v.Chr.) is één van de minder bekende filosofen die de Griekse Oudheid rijk is, hoewel hij wel tot de Zeven Wijzen van Griekenland werd gerekend, met meer legendarische mensen als Solon en Pittakos die beide al aan bod zijn gekomen in dit blog. Vrijwel alles dat we over deze man weten, komt van Diogenes Laërtius (3e eeuw n.Chr.) en ook hij heeft slechts enkele pagina's over Bias overgeleverd.
In deze pagina's komt Bias over als een bedachtzaam en hij is bekend geworden door zijn uitspraak "De meeste mensen zijn slecht." Omdat ik in mijn blog altijd op zoek ben naar interessante slimmigheden, ga ik het niet over zijn filosofische opvattingen hebben, maar over een slinkse truuk in oorlogstijd. Priëne, aan de Turkse Westkust (want daar zaten vrijwel alle filosofen in die tijd) was in oorlog met koning Alyattes II van Lydië (619 - 561 v.Chr.). Alyattes belegerde de stad en dacht de bevolking in overgave te kunnen verhongeren zonder dat er een gevecht zou hoeven plaatsvinden. Dit was een gebruikelijke tactiek in de oorlogsvoering, maar Bias wist hier wel wat op. Hij zette zijn pokerface op. Diogenes schrijft (Bias 83.5ff):
Een verhaal is verteld dat Bias, toen Alyattes Priëne aan het belegeren was, twee pakezels vetmestte en hen naar het kamp [van de vijand] leidde en dan de koning onder de indruk was van het feit dat de goede gezondheid van de bevolking tot in de lastdieren doordrong, toen hij hen zag. Hij besloot om te gaan onderhandelen en stuurde een bode. Bias hoopte zand op met een laagje koren en liet die aan de man [de bode] zien en uiteindelijk sloot Alyattes vrede met de mensen van Priëne nadat hij hiervan op de hoogte was gebracht. Kort daarna, toen Alyattes iemand stuurde om Bias uit te nodigen op zijn hof, antwoordde deze: "Zeg tegen Alyattes, van mij, dat hij maar uien moet eten," dus dat hij moest gaan huilen.
Het is interessant om te zien dat in de verhalen de filosofen altijd maar weer weg komen met dergelijke brutaliteiten, zoals we ook zagen bij Diogenes van Sinope. Bias overleed volgens Diogenes van Laërtius in de armen van zijn zoon toen hij net klaar was met een speech in de rechtzaal, waar hij heel goed in was.
Wat vaak opvalt als je kijkt naar de geschiedenis en dan in het bijzonder die van lang geleden of van ver weg, is dat normen anders kunnen zijn. De meest in het oog springende zaken zijn misschien wel het ritueel om het leven brengen van mensen. Het bekendste voorbeeld daarvan is ongetwijfeld te vinden bij de Azteken in Midden-Amerika, maar dichter bij huis zijn ook voorbeelden. De Romeinen moesten er niets van hebben, al wordt gezegd dat de hier al eerder genoemde Hannibal (247 - 183 v.Chr.) hen wel zo ver kreeg om tot het uiterste te gaan om de setun van de goden te vinden. Het was voor de Romeinen hoe dan ook niet normaal om te doen.
Bij Hannibal thuis, in Carthago, is reden aan te nemen dat er wél sprake was van mensenoffers. Rondom verschillende Carthaagse steden zijn tophets gelokaliseerd. Dit zijn locaties waar grote aantallen kruiken met resten van jonge kinderen bij elkaar gevonden zijn. Hoewel deze tophets ook gewoon begraafplaatsen kunnen zijn geweest, worden ze in verband gebracht met het offeren van kinderen aan de god Baäl. De Siciliaanse historicus Diodorus Siculus (±90 - ±30 v.Chr.) geeft een duidelijk en expliciet beeld van hoe het er volgens hem aan toe ging (Bibliotheek 20.14.5-6)
Toen ze hadden nagedacht over deze dingen [dat de goden boos waren] en de vijand in het kamp voor hun muren hadden gezien, waren ze vervuld van bijgelovige angst, want ze geloofden dat ze de eer van de goden die door hun vaders waren gevestigd, hadden verwaarloosd. In hun geestdrift om vergoeding te verschaffen voor deze nalating, kozen ze tweehonderd van de edelste kinderen uit en offerden hen openlijk; en anderen die verdacht waren, offerden zichzelf vrijwillig, in aantal niet minder dan zeshonderd. Er was een bronzen beeltenis van Cronus [Baäl of Moloch] in de stad, die zijn armen uitstrekte, palmen omhoog en naar de grond aflopend, zodat wanneer er een kind in geplaatst zou worden, deze naar beneden zou rollen en in een soort gapend gat, gevuld met vuur zou vallen.
Dit was voor de Romeinen een gruwel van de eerste orde, net als voor ons. Of het waar was dat dit gebeurde, daar zijn archeologen het nog niet over eens, maar dit stuk van Diodorus was voor Romeinen als de eerder genoemde Marcus Porcius Cato de Oudere (234 - 149 v.Chr.) wel koren op de molen. De Romeinen moesten de Carthagers aanvallen! Zo geschiedde en omdat de geschiedenis altijd geschreven wordt door de winnaars, weten we niet wat er nou precies gebeurde.
Voetbalteams en politieke campagnes hebben bijna altijd een Achilleshiel, een zwak punt in een sterk geheel en het zal niemand verrassen dat deze benaming afkomstig is van de hiel van de Griekse held Achilles die in de Trojaanse Oorlog vocht. Achilles mag de hoofdpersoon van de Illias van Homerus genoemd worden. Homerus kwam al eens eerder aan bod in dit blog waar hij de Muzen aanriep om het verhaal over de wrok van Achilles te vertellen. In tegenstelling tot wat algemeen gedacht wordt, komt het verhaal van het Paard van Troje niet voor in de Illias.
Achilles' moeder, de zeenimf Thetis wist dat als Achilles naar de Oorlog zou gaan, hij daar roemrijk zou sterven en dat hij lang en gelukkig zou leven zonder roem als hij dat niet zou doen. Daarom probeerde hij te voorkomen dat dat zou gebeuren, zoals eerder vermeld. Bekender is nog wel de scene die op een werk van Rubens is afgebeeld. Vlak na diens geboorte, nam Thetis Achilles mee naar de Onderwereld en dompelde hem onder in de rivier de Styx. Daar word je kennelijk onsterfelijk door. Toch stierf Achilles en dat heeft te maken met de hiel. De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.Chr. - 17 n.Chr.) beschrijft in zijn al vaker genoemde Metamorphosen de dood van deze krijger. De god Apollo besluit een handje te helpen en ziet Paris met pijl en boog (Metamorphosen 598-606):
Gehuld in een wolk vond hij [Apollo] de Trojaanse troepen en daar vond hij temidden van de bloederige strijd de held Paris die zijn pijlen afschoot op naamloze Grieken. Terwijl hij zijn goddelijkheid bekendmaakte, zei hij: "Waarom besteed je je pijlen aan de normale mannen als je je volk kunt helpen door te richten op de grote Achilles en dan eindelijk je ongelukkige broer [Hektor werd eerder gedood en zijn lijk onteerd door Achilles] die hij doodde te wreken." Hij wees Achilles aan - die met zijn machtige speer de Trojaanse krijgers doodde. Naar hem toe draaide hij de welwillende boog van de Trojaan en en hij begeleidde met zijn hand de laatste pijl.
Dit overleefde Achilles niet, want de pijl trof de hiel van de held, de enige zwakke plek. Men vrage zich af waarom dan. De Romeinse dichter Publius Papinius Statius (±40 - 96 n.Chr.) vertelt in zijn biografie van Achilles dat Thetis zich een fout realiseerde toen het nieuws van Achilles' dood tot haar kwam (Achilleïs 1.269):
"[...] Toen ik je je bij je geboorte beschermde met de krachtige waters van de Styx - ah, toen had ik dat helemáál moeten doen!"
Thetis hield Achilles achter aan zijn voet vast...
Gisteren was de Dag van de Filosofie en dat is een goede reden om de grote Griekse filosoof Socrates (±470 - 399 v.Chr.) te behandelen. Omdat hij zelf geen werken heeft nagelaten, moeten we leunen op het werk van anderen om achter zijn denkbeelden en biografie te komen. Zijn leerling, Plato (±427 - 347) is daarvan de bekendste. Vandaag aandacht voor één van de bekendste stukken uit de geschiedenis van de filosofie, de sterfscène van Socrates in Plato's Phaedo uit het begin van de vierde eeuw v.Chr.
Socrates is overleden omdat hij de doodstraf kreeg, zoals eerder al eens aan bod gekomen. Hij werd veroordeeld voor het niet aanbidden van de goden, nieuwe goden te introduceren en een slechte invloed op kinderen te hebben en omdat hij besloot niet te vluchten, mocht hij een gifbeker leegdrinken waardoor zijn spieren verlamd raakten, tot het hart toe. Socrates pleegde deze gedwongen zelfmoord in het bijzijn van zijn vrienden, waaronder Plato. Hij had net zijn familie (vrouwen en kinderen) weggestuurd toen hij de beker aangereikt kreeg. Plato vertelt (Phaedo 117c-117e, p.47):
Met deze woorden [een sober gebed tot de goden] nam hij de beker en heel vlot en rustig dronk hij die leeg. De meesten van ons waren er tot op dat ogenblik in geslaagd de tranen in te houden, maar toen we hem zagen drinken tot de laatste druppel, ging dat niet meer en ondanks mezelf vloeiden de tranen rijkelijk, zodat ik mijn gezicht moest afwenden, niet om zijn lot, maar om het mijne: beroofd te worden van zo'n man als vriend. Nog eerder dan ik had Kritoon zich afgewend, toen hij niet meer in staat was zijn tranen in te houden. Apollodoros, die al eerder had zitten wenen, brak ook nu in luid gesnik uit en daaraan ontkwam niemand van de aanwezigen, behalve Sokrates zelf. Hij zei: Wat doen jullie nu, rare mensen! Ik heb toch niet voor niets de vrouwen weggestuurd, zodat het niet zo'n huilpartij zou hoeven worden, want ik heb gehoord dat sterven moet geschieden bij een goede klank. Houdt u dus in en beheerst u.
Het is altijd wat, met dat gejank van die Griekse filosofen. Een mens kan niet eens rustig sterven!
De afgelopen dagen heb ik het gehad over de schijnbaar moderne kanten van de Oudheid. Empedocles liet zien dat de Griekse filosofen bezig waren met iets dat een beetje lijkt op de moderne evolutietheorie en het mechanisme van Antikythera heeft in haar complexiteit iets weg van een moderne computer. Vandaag richten we ons op de geschiedenis van het recht, met één van de oudste wetteksten die ooit gevonden is, de prachtig bewaard gebleven Code van Hammurabi die te vinden is in het Louvre in Parijs.
Hammurabi (±1795 - 1750 v.Chr.) was de koning van Babylon, nabij het huidige Bagdad in Irak. Hij kreeg het voor elkaar een aantal concurrerende staatjes onder zijn controle te krijgen en vanuit Babylon te besturen. Daarvoor tekende hij keiharde en strenge wetten op in een stele. De structuur van de wettekst is er één van misdaad en gevolg. Een aantal misdaden, wanprestaties en nalatigheden wordt gekoppeld aan een specifieke straf. Op onderstaande video van de Khan Academy wordt één en ander uitgelegd.
Interessant is hier dat de wetten iets zeggen over de samenleving waarin ze te plaatsen zijn. De Babylonische samenleving was, evenals de andere gevestigde samenlevingen uit die tijd, een agrarische. Een interessant voorbeeld van een wet waar het agrarische karakter van de samenleving en de strengheid van de wetten blijkt, is wat er moet gebeuren als iemand problemen veroorzaakt met de irrigatie (Code van Hammurabi 53-54):
Als iemand te lui is om zijn dam in goede staat te behouden en dat niet doet, als de dam dan breekt en alle velden overstromen, dan zal hij in wiens dam de breuk plaatsvond, verkocht worden voor geld en het geld zal het koren dat hij heeft verpest, vervangen.
Als hij niet in staat is om het koren te vervangen, zullen hij en zijn bezittingen verdeeld worden onder de boeren wiens koren is overstroomd.
Van lamlendigheid zijn we nooit beter geworden.
Geschiedenis is niet echt een spectaculaire tak van sport, zoals kernfysica en astronomie vaak wel zijn. Eens in de zoveel tijd duikt er echter een tekst of een voorwerp op waarmee het stoffige imago van de geschiedwetenschap wordt opgepoetst. Misschien wel de indrukwekkendste vondst uit de Oudheid is het Mechanisme dat in 1901 werd gevonden vlakbij het Griekse eiland Antikythera, ten Westen van Kreta. Twee stormen zorgden ervoor dat we nu de beschikking hebben over dit voorwerp: eentje die het schip waarin het vervoerd werd tot zinken bracht en eentje die ervoor zorgde dat een stel sponsvissers ergens anders gingen duiken dan ze van plan waren. De sponsvissers kwamen het wrak tegen.
Het Mechanisme van Antikythera staat bekend als de Computer van de Oudheid. De datering is nog niet helemaal duidelijk en het is ook niet geheel bekend waar het vandaan komt, maar er staan Griekse tekens op en geschat wordt dat het voorwerp rond het jaar 100 v.Chr. gebouwd is om de positie van verschillende hemellichamen op verschillende momenten te kunnen voorspellen.
Bron: Wikipedia
Het bijzondere van dit apparaat is dat het uniek is in zijn tijd. Er zijn verder geen apparaten van deze complexiteit gevonden die te dateren zijn binnen een periode van zo'n 1000 jaar ná het Mechanisme. Als die storm die sponsvissers niet uit koers had gebracht, hadden we gedacht dat dit voorwerp niet kon hebben bestaan, maar het is er en dat zet de technologische staat van de Oude Grieken in een ander daglicht.
Eergisteren besprak ik Empedocles en zijn "evolutietheorie". Vandaag maken we kennis met een soort analoge computer met veel radertjes en tandwieltjes die op een specifieke manier zijn afgesteld waardoor de wiebelingen van hemellichamen die destijds nog niet verklaard konden worden, wel konden worden voorspeld. Het zet mij persoonlijk aan het denken over hoe ver we technologisch en wetenschappelijk zijn als we het afzetten tegen de Grieken en het roept bij mij de vraag op hoe het kan dat we vervolgens 1000 jaar geen vergelijkbare voorwerpen of gedachten tegenkomen.
Tegenwoordig kunnen we, gebruik makend van de technologie van de computergame-industrie (wie zegt dat games waardeloos zijn?) een mooi beeld krijgen van het apparaat. Als historicus en geen archeoloog (en zeker geen wiskundige) kan ik verder alleen met veel bewondering voor het werk van specialisten verwijzen naar dit artikel in Scientific American en naar de uitgebreide lijst boeken en artikelen op de Engelstalige Wikipedia.
Misschien wel de interessantste figuren uit de Oudheid, zijn de Griekse filosofen van vóór Socrates. De vroegste periode van de Westerse wijsbegeerte brengt ons merkwaardige gedachten. Helaas is van de meeste filosofen uit die tijd alleen maar via-via af en toe een fragment van hun werk bewaard gebleven. Gelukkig zijn er mensen die dit uitzoeken en er een prachtige podcast van maken waar ik voor mijn blog al vaak genoeg gebruik van heb gemaakt.
Vandaag komt de Sicilische filosoof Empedocles (±492 - 432 v.Chr.) aan bod. Van deze filosoof hebben we meer fragmenten dan van de meeste andere filosofen. Dat is maar goed ook, want hij komt met een wonderlijke manier om het bestaan van levende wezens te verklaren (Fragment 57-61):
Er kwam menig hoofd zonder nek op en armen zwierven zonder schouders en kaal rond. En ogen die voorhoofden wilden, dreven voorbij. In isolatie zwierf ieder ledemaat heen en weer en in afwachting van een verbinding. Maar doordat de goddelijkheid verder mengde met de goddelijkheid, vielen deze onderdelen samen waar ze elkaar tegenkwamen en veel geboorten vonden plaats in een lange rij van gevarieerd leven. Wezens met talloze handen en achterblijvende voeten. Velen werden geboren met een dubbel voorhoofd en borst, soms met een menselijk gezicht op een ronderlichaam, ook enkelen met een menselijk lichaam onder een runderkop. Gemengde vormen van wezens met beschaduwde geheime delen, soms gelijkend op mannen en soms op vrouw-groeisels.
Een bijzonder opmerkelijk verhaal en dat dan vooral omdat Empedocles achteraf dichter bij de waarheid blijkt te zitten dan de mens in ruim tweeduizend jaar na zijn dood heeft kunnen denken.
Het vroege christendom kende een aantal toonaangevende theologen en schrijvers die de geschiedenis in gegaan zijn als Kerkvaders. Deze mannen (geen vrouwen) schreven de documenten die tot de dag van vandaag naast de Bijbel een belangrijke rol spelen in de christelijke theologie. Het bekendste werk van deze groep mensen is Over de Stad van God van Augustinus van Hippo (354 - 430 n.Chr.), waar ik het al eens eerder over heb gehad.
Vandaag komt een andere kerkvader aan bod: Clemens van Alexandrië (±125/150 - 215 n.Chr.). In één van zijn werken, de Paidagogos ("de Leraar") besteedt hij een boek aan het gedrag dat mensen dienen te vertonen. Hij beschrijft zijn beeld van schoonheid en heeft niets op met poedertjes, zalfjes en... krokodillenpoep. Kennelijk was het in zijn tijd gebruikelijk dat vrouwen die aanbrachten op hun huid. Clemens geeft onomwonden zijn mening (Paidagogos 3.2; net boven het lange citaat):
Driemaal, zeg ik, niet één keer, verdienen zij te sterven, die de uitwerpselen van krokodillen gebruiken en zichzelf insmeren met het schuim van verdorven lichaamssappen [?] en die hun wenkbrouwen bevlekken met roet en hun wangen insmeren met witte lood.
Vrouwen die zich zo gedragen, zegt Clemens, ruïneren hun echtgenoot. Laten we zeggen dat mooie vrouwen meestal helemaal geen make-up nodig hebben.
Eergisteren besprak ik deze bron al met betrekking tot Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.) die zichzelf naar de top van de Romeinse Republiek had gewerkt vanuit een relatief gewone sociale positie (met de nadruk op "relatief". Sulla was geen krantenjongen en niet alleen omdat kranten in die tijd niet bestonden.). Vandaag doen we hem nog een keer, bij hoge uitzondering.
Vandaag is namelijk de dag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen en deze hebben aardig wat weg van de Romeinse. Een klein aantal kandidaten voor de positie in kwestie gooit met modder naar de concurrent en besteden grote sommen geld aan campagnes van een dubieus karakter. Zo had ook Sulla zijn verhaaltjes. De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) vertelt over een cynische opmerking van Caesar (niet dé Caesar, die toen 7 jaar was, maar misschien zijn vader) over de manier waarop Sulla aan zijn positie van praetor (één van de hoogste ambten in de Romeinse Republiek) kwam (Sulla 5:2):
[...] Want het volgende jaar bemachtigde hij de positie van praetor , deels omdat hij het gewone volk goed gezind was en deels omdat hij geld gebruikte om hun steun te bemachtigen. En zo gebeurde het dat hij, toen hij praetor was, boos was op Caesar en hem zei dat hij zijn eigen macht zou gebruiken tegen hem, Caesar lachte en zei: "Je hebt gelijk dat je het ambt het jouwe beschouwt, want je hebt het gekocht."
Villeine verkiezingsretoriek die je de afgelopen dagen vaak genoeg moet hebben gehoord.
De Romeinse Republiek kent een aantal succesverhalen van het type from paperboy to millionaire waar de Amerikanen zo van smullen. In de Romeinse tijd werd door de elite toch anders gekeken naar self made mensen, zoals we bij Marius al hebben gezien. Wie Marius zegt, zegt vaak "en Sulla" er achteraan, want deze twee hebben elkaar in de late Republiek vaak genoeg dwars gezeten.
Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.) begon zijn carrière als commandant in het leger onder Gaius Marius (157 - 68 v.Chr.) en richtte zich later in zijn carrière op de politiek waarin hij het uiteindelijk zo ver schopte dat hij tot dictator (niet te verwarren met moderne dictators) werd benoemd en wel voor meer dan één termijn. En dit terwijl Sulla niet uit een bijster indrukwekkende familie kwam. Slechts één van zijn voorvaderen was ooit consul geweest, maar die is toen uit de senaat getrapt, dus daar kon Sulla niet mee opscheppen.
Toch wist hij zich helemaal naar de top van de Romeinse Republiek te werken. Hiermee verwierf hij veel geld en de opschepper die hij volgens de overlevering geweest moest zijn, hield zich dan ook niet stil. Volgens de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) kreeg hij daarover wel opmerkingen van de elite (Sulla 1:2-3):
"Hoe kun jij een eerlijke man zijn, wanneer je vader je niets heeft nagelaten en je toch zo rijk bent?" Want hoewel de Romeinen van die tijd niet meer de puurheid en rechtvaardigheid van leven van vroeger hadden, en gedegenereerd waren en toegaven aan de drang naar luxe en extravagantie, hielden ze niettemin hen die geërfde rijkdom verkwist hadden en hen die voorouderlijke armoede lieten varen, in gelijke minachting.
Oftewel, rijkdom voor de rijken, armoede voor de armen en zo moet het blijven. Van krantenjogen naar senator was voor een Romein geen eerzame weg.
De Griekse filosoof en policicus Pittakos van Mytilene (±640 - 568 v.Chr.) stond bekend als een uiterst milde man. Hij is met name bekend geworden als één van de Griekse componenten van wat we tegenwoordig de Gulden Regel noemen en wat onterecht vaak in verband wordt gebracht met het christendom als grondlegger. Een bekende uitspraak van Pittakos is "Doe je buurman niet aan wat je hem kwalijk zou nemen" (Fragment 10.3). Hele milde man dus, vooral voor Oudheid-begrippen.
Wat wellicht bekender is over deze man is het verhaal over zijn zoon Tyrraeus. De inmiddels bekende Griekse filosofen-biograaf Diogenes Laërtius (derde eeuw n.Chr.) noemt in zijn biografie van Pittakos het werk van ene Pamphilia over Tyrraeus en Pittakos (Pittakos 3):
Maar Pamphilia zegt in het tweede boek van haar Commentaren, dat hij [Pittakos] een zoon had die Tyrrhaeus heette, die toen hij in de kapperszaak in Cyma zat, werd gedood door een bronssmit die een bijl naar hem gooide; en dat de bewoners van Cyma de moordenaar naarb Pittakos hadden gestuurd, die de man vrijliet nadat hij het verhaal hoorde, en zei: "Genade is beter dan spijt."
Dat is heel erg mild.