In 189 v.Chr. waren de Romeinen bezig met het belegeren van de stad Ambracia in het Westen van Griekenland. De stad bleek erg goed verdedigd te zijn en de Romeinen waren niet in staat de stad te veroveren. Als plan B besloten de Romeinen een tunnel onder de muren door te graven. Dit bleef lang onopgemerkt, maar na verloop van tijd kregen de verdedigers door wat er aan de hand was. Zij groeven een tunnel om de Romeinen te onderscheppen. Daar zetten ze geen zwaarbewapende soldaten neer, maar iets anders. De Romeinse geschiedschrijver Titus Livius (59 v.Chr. - 17 n.Chr.) vertelt wat dan wel (Vanaf de stichting van de stad XXXVIII.7.11-13):
Ze maakten een vat met gaten in de bodem klaar waar een pijp van gemiddelde omvang in kon worden gestoken en zo een ijzeren pijp en een ijzeren deksel voor het vat, dat ook op een paar plekken was geperforeerd. Dit vat, gevuld met lichte veren [van kippen] plaatsten ze met de opening naar de tunnel [naar de Romeinen]. Om de vijand op afstand te houden bevestigden ze lange speren die ze "sarisae" noemden in de gaten in het deksel. Ze wakkerden een lichte vonk bij de veren aan door te blazen met de blaasbalgen van een smid die bij de uitgang van de pijp waren geplaatst. Vervolgens was bijna niemand in staat in de tunnel te blijven, omdat rook, die niet alleen in grote hoeveelheid de tunnel vulde, maar vooral omdat het zo vreselijk stonk door de brandende veren.Geen rijen levenloze kinderen; dit is een heel ander soort chemische oorlogsvoering dan tegenwoordig. Eigenlijk een best sympathieke manier. Niet alle verandering is een verbetering. De Romeinen wisten de stad overigens uiteindelijk wel te veroveren.
Boekentip voor vandaag:
Livius, Ab urbe condita XI (38-39)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten