In het begin van Pompeius' militaire carrière was er sprake van een groot conflict in de Romeinse elite. Twee groepen stonden lijnrecht tegenover elkaar en voerden een bittere strijd. De ene groep werd geleid door Gaius Marius (157 - 86 v.Chr.) en de andere groep door Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.). Pompeius schaarde zich onder de volgelingen van Sulla. Eén van de volgelingen van Marius was Gnaius Domitius Ahenobarbus en hij had een flink leger onder zich. Met dat leger vertrok hij vanuit zijn uitvalsbasis op Sicilië naar Noord-Afrika en bezette de regio. Sulla stuurde Pompeius om daar wat aan te doen.
De biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) laat optekenen dat Pompeius bij aankomst al duizenden van Domitius' mannen liet overlopen, maar plotseling gebeurde er iets dat zelfs Plutarchus absurd vond (Pompeius 11.3-4):
Het schijnt dat een aantal soldaten op een schat was gestuit en er een grote hoeveelheid geld aan hadden overgehouden. Toen dit bekend werd, stelde de rest van het leger zich massaal voor dat de plaats vol geld dat de Carthagers in een tijd van rampspoed hadden verstopt, lag. Zodoende kon Pompeius gedurende vele dagen niets met zijn soldaten doen omdat ze op zoek waren naar schatten, maar hij ging staan lachen om het spektakel van een ontelbaar aantal mannen die stonden te graven en te de grond stonden om te woelen. Uiteindelijk waren ze het zoeken beu en vroegen ze Pompeius om hen te leiden waarheen hij wilde, en hij verzekerde hem dat ze voldoende gestraft waren voor hun stompzinnigheid.Wat is er frustrerender dan heel veel tijd en moeite besteden aan iets dat helemaal niets oplevert? De soldaten moeten geluk hebben gehad dat Pompeius er plezier aan had beleefd, want dit soort gedrag is wel eens anders afgelopen...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten