Eén van de meest tijdloze verhalen uit de Griekse mythologie is het verhaal van de zanger Orpheus, zoon van de Muze Kalliope (zie dit bericht), en de nimf Eurydice. Dit liefdesverhaal gaat over een gelukkig stel dat uit elkaar werd gerukt omdat een slang Eurydice dood beet. Orpheus was begrijpelijkerwijs behoorlijk teneergeslagen, maar laat het er niet bij zitten en besluit te proberen wat nog nooit iemand geprobeerd had. Omdat hij zo gigantisch mooi muziek kon maken, ging hij proberen de god van de onderwereld, Hades, over te halen om Eurydice weer vrij te geven.
De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.Chr. - 17 n.Chr.) beschrijft het lied dat Orpheus zong en de uitwerking op de schimmen in de Onderwereld (Metamorphosen 10:40ff):
De bloedeloze schimmen weenden om hem, terwijl hij zulke dingen zei en de snaren bewoog bij zijn woorden: Tantalus greep niet naar het terugwijkend water, en het rad van Ixion stond verstomd, en de vogels pikten géén lever uit, en de Beliden hadden vrij van hun kruiken, en jij, Sisyphus, ging op je steen zitten.
Toen voor het eerst, is het verhaal, werden de wangen van de Eumeniden, overwonnen door het lied, nat van tranen. En ook de koninklijke echtgenote is niet in staat, noch hij die het diepste regeert, hem te weigeren, terwijl hij smeekt: en zij roepen Eurydice. Zij was tussen de verse schimmen en liep met een pas, die traag was vanwege de wond.
De held van de Rhodope ontvangt háár en tegelijk de voorwaarde, dat hij niet zijn ogen terug buigt, tot hij de Avernische dalen verlaten heeft; óf de geschenken zullen vergeefs zijn.
Orpheus kreeg voor elkaar wat niemand ooit voor elkaar gekregen had en nooit meer iemand voor elkaar zou krijgen, want Eurydice mocht weer mee naar boven. Ovidius vertelt verder wat er gebeurde.
In zwijgende stilte wordt het oplopende pad schrede voor schrede afgelegd, steil, donker, dicht bedekt met duistere nevel. En zij waren niet ver (meer) van de rand van het aardoppervlak: bang, dat zij ontbrak en begerig haar te zien boog hij verliefd zijn ogen: en terstond gleed zij terug en haar armen uitstrekkend en zich inspannend om gepakt te worden en hem te pakken greep de ongelukkige niets dan wijkende lucht.
En reeds voor de tweede keer stervend klaagde zij helemaal niet over haar echtgenoot - want wat had zij kunnen klagen, dan dat zij bemind was? - en zij zei een laatste "Vaarwel", dat hij nog maar net in zijn oren opving, en zij rolde weer terug naar dezelfde plaats.
Een tragisch liefdesverhaal. Orpheus was ontroostbaar en keek nooit meer een vrouw aan. Een aantal vrouwen was daar (in sommige versies van het verhaal) niet van gediend en de arme zanger werd door hen verscheurd.
In 83 of 84 n.Chr. versloegen de Romeinse legioenen onder Gnaeus Julius Agricola (40 - 93 n.Chr.) bij de berg Mons Graupius in Caledonië (het huidige Schotland) de troepen die onder leiding stonden van ene Galgacus. Van deze strijd is een verslag opgetekend door de schoonzoon van Agricola, de bekende Romeinse historicus Publius Cornelius Tacitus (56 - 117 n.Chr.). Hij beschrijft in de biografie van zijn schoonvader hoe succesvol diens carrière wel niet was.
Daarnaast schrijft hij nog iets interessants. Zoals we eerder hebben gezien, schreven de historici in de Oudheid vaak zelf toespraken van veldheren en politici waarin ze niet zozeer de woorden van de spreker zelf citeerden, maar er zelf een verhaal van maakten. Tacitus is hierin interessant, want hij staat bekend als behoorlijk kritisch naar de Romeinen en hun imperialisme. Zo laat hij Galgacus voor aanvang van de Slag bij Mons Graupius de volgende woorden uitspreken (Agricola 30):
Tot op de dag van vandaag heeft de afgelegen ligging zelf en de uithoek van bekendheid ons, laatsten van de landen en van vrijheid, verdedigd. Nu staat de grens van Brittannië open en al het onbekende is tot ontzag. Maar er is reeds geen volk voorbij ons, niets behalve golven en rotsen, en de nog dreigendere Romeinen, wiens hoogmoed je tevergeefs zou proberen te ontvluchten door onderdanigheid en bescheidenheid. Rovers van de wereld onderzoeken ook al de zee, nadat landen voor hen die alle dingen verwoesten ontbreken. Als de vijand rijk is, zijn ze hebzuchtig, indien arm, heerszuchtig; hen zou noch het westen, noch het oosten kunnen verzadigen. Als enigen van allen begeren zij zowel rijkdom als armoede met gelijke drang. Roven, moorden en plunderen noemen ze met valse namen een rijk, en, waar ze een woestenij maken, noemen ze het vrede.
Tacitus houdt de Romeinen hiermee een spiegel voor. Het oude Romeinse idee van een rechtvaardige oorlog is ver te zoeken en Tacitus is ook een schrijver die de teloorgang van deze waarde uit de Romeinse Republiek betreurt. Daarnaast komt het modern over. Toen de Amerikanen Irak aanvielen, hoorde je ook dit soort kritiek. In zoverre kunnen we stellen dat de grote mogendheden altijd de schijn tegen hebben.
Hardlopen is een hobby van me. Ik ren een paar keer per week een paar kilometer in de omgeving waar ik woon en kom dan soms in de runner's high. Ik stel me dan op een of andere manier voor dat ik een aantal Kenyanen en Ethiopiërs probeer af te schudden in één van de grote marathons van het jaar.
De marathon is genoemd naar de Slag bij Marathon (490 v.Chr.), in de buurt van Athene, tijdens de Eerste Perzische Oorlog waar ik het eerder al eens over gehad heb in één van mijn eerste berichten. De Grieken wisten in het veld bij Marathon de Perzen daar verrassend genoeg te verslaan en volgens de overlevering stuurden ze een bode, genaamd Pheidippides naar Athene om het goede nieuws te vertellen tegen de politieke leiders daar.
De bode wist de ruim 40 km van Marathon naar Athene af te leggen en meldde zich bij de leiders. De schrijver Lucianus van Samosata (±120 - ±180 n. Chr.) heeft voor ons dit verhaal opgetekend in een relaas over het gebruik van een bepaald soort groet in de Griekse taal uit die tijd. De interessantste feitjes uit de Oudheid komen soms tot ons via ongebruikelijke wegen. Lucianus schrijft (Een verspreking bij het groeten, 3):
Het moderne gebruik van het woord ["Vreugde" in begroetingen] dateert terug tot Philippides [vaak is achteraf niet volledig bekend hoe een persoon uit de Griekse Oudheid precies heette], de renner. Toen hij het nieuws van Marathon kwam brengen, vond hij de leiders gezeten, in spanning onwille van het onwerwerp van de slag. "We hebben gewonnen, vreugde!" zie hij, en hij stierf daarna, zijn laatste adem uitblazend in het woord "Vreugde".
Hoewel getwijfeld kan worden aan de authenticiteit van een verhaal als dit (waarom geen paard berijden op dit moment?) is het een inspirerend verhaal. Inmiddels zijn we 2500 jaar verder en hoewel niemand weet wie Pheidippides of Philippides was, iedereen weet wat hij gedaan heeft.
Eerder deze maand kwam de keizer Elagabalus (203/204 - 222 n.Chr.) aan bod en de merkwaardige humor die deze man erop na hield. Waar Elagabalus echter bekender om in geworden, is de introductie van de god El Gabal in Rome. Deze Syrische zonnegod lag de keizer na aan het hart, want voor hij in Rome de touwtjes in handen kreeg, was hij hogepriester van El Gabal in Emesa, in Syrië. Met zijn aantreden als keizer bracht hij ook de cultus van de god naar Rome, zij het onder een andere naam: Sol Invictus (onoverwinnelijke zon).
Opvallend aan deze god was dat hij zou huizen in een Baetilus, een heilige, kegelvormige steen. Voor de Romeinen en andere volkeren in de Oudheid was de god of godin fysiek aanwezig in de standbeelden en andere voorwerpen die ermee in verband werden gebracht. Zo ook bij Sol Invictus en zijn steen. Dit zorgde ervoor dat er interessante boodschappen op de munten van deze keizer werden gezet, zoals onderstaande gouden munt:
bron: Wikipedia
Op de voorzijde, links, staat een portret van Elagabalus, voorzien van gebruikelijke tekst eromheen, maar het bijzondere zit hem aan de opdruk op de keerzijde. Een vierspan wordt getrokken door paarden en op de wagen staat een grote steen. De legenda (opschrift) zegt "SANCT DEO SOL I ELAGABAL" wat betekent "Heilige god onoverwonnen zon Elagabalus". Volgens de Griekse historicus Herodianus (±170 - ±240 n.Chr.) bleef het niet bij het afbeelden van een steen op een munt, maar werd hij rondgeparadeerd (Romeinse Geschiedenis 5.VI.7):
Een strijdwagen met zes paarden droeg de zonnegod, de paarden enorm en volmaakt wit, met dure gouden gespen en rijke versielselen. Niemand hield de teugels vast en niemand reed in de strijdwagen; het voertuig werd geëscorteerd alsof de zonnegod zelf de menner was. Elagabalus rende achterstevoren voor de strijdwagen, de god aankijkend en de teugels van de paarden vasthoudend. Hij maakte de hele tocht op deze achterstevoren-manier, terwijl hij in het gezicht van zijn god keek.
Wát een schitterende steen moet dat geweest zijn!
De Griekse dichteres Sappho (7e en 6e eeuw v.Chr.) stond bekend om haar liefdesgedichten naar vrouwen. Eerder hebben we gezien dat het feit dat zijn van het eiland Lesbos kwam "lesbisch" een nieuwe betekenis heeft gegeven. Vandaag komt haar werk aan bod. Van Sappho zijn ondanks pogingen van de Kerk om het te doen verdwijnen, gedichten bewaard gebleven en er zitten juweeltjes tussen. Zo ook deze, over de zoektocht naar een geliefde (XLVI):
Ik zoek en verlang,
Zelfs als de wind
Die over het veld waart
En de bloesem
Van de appelboom in beweging brengt.
Ik draal door het leven
Met de zoekende ziel
Die nooit rust vindt
Tot ik de schaduw vind
Van de deur van mijn geliefde.
Stilte.
De stad Rome, met al haar grootsheid is ook klein begonnen. De Romeinse geschiedschrijver Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 - 140 n.Chr.) schrijft over keizer Augustus (63 v.Chr. - 14 n.Chr.) dat hij een stad van baksteen had aangetroffen en een stad van marmer achterliet bij zijn dood (Augustus 28.3). Dit roept de vraag op wie de stad van bakstenen heeft gesticht. De stichter van Rome moet Romulus geweest zijn. Zijn bestaan en zijn leven zijn niet onomstreden maar algemeen wordt hij genoemd als de stichter van de stad en eerste van een zevental koningen in de Romeinse Koningstijd (±750 - 509 v.Chr.).
Romulus kreeg het voor elkaar een stad te stichten en een behoorlijke bevolking bij elkaar te krijgen. Er was alleen een probleem: vrijwel alle bewoners van het vroege Rome waren mannen en dat is geen vruchtbare situatie voor een stad die lang wil blijven bestaan. Letterlijk. Om die reden moest Romulus wat bedenken en dat deed hij. De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) vertelt dat daarvoor Sabijnse vrouwen werden geroofd. Het geraffineerde plan van Romulus ging als volgt (Romulus 14.3-5):
Als eerste werd door hem een boodschap naar het buitenland verspreid dat hij een ondergronds altaar van een bepaalde god had ontdekt. [...] Nu dit altaar was ontdekt vaardigde Romulus er bij proclamatie een geweldig offer op uit en een spektakel open voor alle mensen. En er kwamen veel mensen op af, terwijl hij zelf vooraan zat, tussen zijn belangrijkste mensen, gekleed in purper [koninklijke en keizerlijke kleur voor de Romeinen]. Het signaal dat de tijd voor de aanval was aangebroken zou zijn dat hij zou opstaan, zijn mantel zou vouwen en weer om zich heen zou werpen. Gewapend met zwaarden hielden veel van zijn volgelingen hun ogen op hem gefixeerd en toen het signaal gegeven werd, haalden zij hun zwaard tevoorscheid en gristen gillend de dochters van de Sabijnen weg, maar stonden de mannen toe en spoorden hen aan te ontsnappen.
En voilà, er waren Romeinse vrouwen. Later speelden zij nog een belangrijke rol in een politieke kwestie door niet toe te staan dan hun nieuwe echtgenoten (want ze bleven in Rome) zouden strijden tegen hun vaders en broers. Dat kon destijds zo gewoon.
Eén van de bekende verhalen uit de Oudheid gaat over keizer Nero (37 - 68 n.Chr.). Tijdens zijn regeerperiode was er een grote brand in Rome waarna Nero een groot bouwproject in gang zette. Mede om die reden wordt hem verweten dat hij iets te maken zou hebben gehad met de brand. Sterker nog, het verhaal gaat dat Nero zou hebben zitten toekijken hoe half Rome in vlammen opging terwijl hij op zijn viool speelde.
Dit verhaal past prima binnen de reputatie die Nero tegenwoordig heeft en heeft daar vermoedelijk zelf een grotere rol in gespeeld dan wat dan ook, maar we krijgen van de Romeinse geschiedschrijver Publius Cornelius Tacitus (56 - 117 n.Chr.) een ander verhaal. Hij is stellig in zijn opmerking dat Nero geen viool heeft zitten spelen (Annalen 15.39):
Op dit moment was Nero in Antium [zo'n 50 km ten Zuidoosten van Rome] en hij keerde niet terug voor het vuur zijn huis, dat hij gebouwd had om het paleis met de tuin van Maecenas te verbinden, naderde. Het kon echter niet tegengehouden worden om het paleis, het huis en alles eromheen te vernietigen. Om de bevolking die dakloos was geworden, te helpen, opende hij het Marsveld en de openbare gebouwen van Agrippa aan hen, en zelfs zijn eigen tuinen, en richtte tijdelijke gebouwen op om de berooide massa te ontvangen. Voedsel werd aangevoerd vanuit Ostia [de haven van Rome] en de nabijgelegen steden en de prijs van koren werd teruggebracht tot drie sestertiën per partij. Deze daden zorgden voor weinig effecten, ook al waren ze populair, omdat er een gerucht rondging dat de keizer op het moment dat de stad in brand stond, optrad op een privé-podium en de vernietiging van Troje bezong, waarmee hij de huidige ongelukkigheden vergeleek met de verschrikkingen uit de Oudheid.
Het was een gerucht. Tacitus beschrijft wat Nero allemaal gedaan zou hebben en dit strookt niet met de ongeïnteresseerde houding die hem ook wordt toegeschreven. Wat er waar is, dat is een tweede, maar het is vermoedelijk niet allebei zo.
Twee weken geleden kwam hij al aan bod, de Griekse epische dichter Homerus (8e eeuw v.Chr.). Vandaag gaan we niet alleen naar een ander werk van zijn hand, de Odyssee, maar ook meer naar het verhaal zelf. De Odyssee is misschien wel een interessanter werk dan de Illias dus is het onderhand tijd dat het aan bod komt. In dit werk wordt het laatste deel van de oorlog tegen Troje verteld, waarna één van de Griekse helden, Odysseus, probeert naar huis te komen. Odysseus komt van Ithaka, het huidige Thiaki aan de Griekse Westkust.
Onderweg komt Odysseus allerlei mythische wezens tegen, zoals Cyclopen en de tovenares Circe. Odysseus gevolg werd steeds kleiner door alle gevaren die ze tegen kwamen, maar Odysseus brengt zichzelf in gevaar als hij door Circe gewaarschuwd wordt voor de Sirenen. Zij zongen voor zeelieden die in de buurt van hun gebied kwamen en deden dat zó prachtig dat de zeelieden in vervoering raakten en schepen op de rotsen sloegen. Odysseus wilde dat uiteraard graag horen, maar begreep dat hij dan wel wat moest regelen als hij ooit thuis wilde komen, dus bedacht hij iets en legde het uit aan zijn mannen (Odyssee 12.158-164):
"[...] Zij [Circe] drukte ons op het hart vooreerst het gezang van de goddelijke Sirenen
te vermijden en hun weide, met bloemen bedekt.
Alleen ik, spoorde ze aan, zou het gezang mogen beluisteren; maar bind mij
dan vast in knellende boeien, zodat ik mij niet kan verroeren,
rechtop aan de mastvoet, daaraan moeten de lijnen bevestigd.
Als ik jullie nu zal smeken en bevelen mij los te maken,
bind mij dan vast met nog meer touwen".
Vervolgens moest Odysseus wat bedenken om ervoor te zorgen dat de boot toch verder ging en niet op de rotsen te pletter sloeg. De mannen mochten dus niets horen. Odysseus had nog een idee, want zo was hij (Odyssee 12.173-180):
Maar ik sneed een grote klomp was met mijn scherpe zwaard
in kleine stukjes en kneedde ze met mijn stevige handen;
en al gauw werd de was zacht, want mijn grote kracht dreef het daartoe
alsook de gloed van de Zon, vorst Hyperion.
Langs mijn mannen gaand smeerde ik bij allen de oren in.
En zij bonden mij vast aan het schip, aan handen en voeten,
rechtop aan de mastvoet, en daaraan maakten zij de touwen vast.
Terug op hun plaats sloegen zij de grauwgrijze zee met hun riemen.
Het hoeft niet ingewikkeld te zijn!
De Europese Unie heeft vorige week besloten een verklaring uit te doen gaan die andere landen oproept de doodstraf af te schaffen. Dit middel levert nog steeds onschuldige slachtoffers op en het is daarom goed dat de EU ertegen strijdt. In de Oudheid was de doodstraf een heel gebruikelijk juridisch of politiek middel. We hebben voorbeelden van dat daar niet eens moeilijk over gedaan werd en verschillende voorbeelden van gedwongen zelfmoord. De doodstraf was vrij gebruikelijk in de Oudheid.
Waar iets gebruikelijk is, zijn er altijd mensen die daar iets ongebruikelijks van willen maken. Zo maakt de Siciliaanse historicus Diodorus Siculus (±90 - ±30 v.Chr.) melding van een bijzonder wrede manier van doodstraf, door middel van de Messinger Stier. Diodorus vertelt hierover (Romeinse Geschiedenis 9.19)
Deze Phalaris verbrandde Perilaüs, de bekende Atheense bronswerker, in de messinger stier tot zijn dood. Perilaüs had het apparaat van de stier in brons gemaakt, waarin hij kleine geluidpijpjes in de neusgaten en een deur als opening in de flank van de stier had anagebracht; en deze stier brengt hij als geschenk aan Phalaris. Phalaris verwelkomt de man met geschenken en geeft het bevel dat het apparaat moet worden gewijd aan de goden.Vervolgens opent die bronswerker de zijkant, het snode apparaat van verraad, en zegt met onmenselijke wreedheid: "Als je iemand wilt straffen, oh Phalaris, sluit hem op in de stier en leg eronder een vuur aan; Door zijn gekreun lijkt het of de stier gromt en zijn schreeuwen van pijn zullen je plezier geven omdat ze uit de pijpen in de neusgaten komen." Toen Phalaris het plan vernam, was hij vervuld van walging om de man en zegt: "Kom dan, Perilaüs, laat jou de eerste zijn die dit illustreert; doe hen die de pijpen bespelen na en maak duidelijk aan mij hoe je apparaat werkt." En zodra Perilaüs erin was gekropen om een voorbeeld te geven, dacht hij, van het geluid van de pijpen, sluit Phalaris de stier en zet er een vuur onder. Maar omdat hij niet wilde dat de dood van de man het werk van brons zou bevuilen, haalde hij hem er toen hij half dood was, uit en gooide hem van de rotsen.
Het mag bekend verondersteld worden dat de Carthaagse legers gebruik maakten van olifanten tijdens veldslagen. Deze dieren worden nogal eens gezien als de tanks van de Oudheid, maar die eer komt ook nogal eens bij twee andere gevechtsmethoden op, bij de Griekse Falanx-formatie en bij de strijdwagens van het Nabije Oosten. Er is echter een groot verschil tussen die drie verschillende soorten tanks. Een Falanx bestaat uit mensen en is daarmee redelijk te besturen en ook voor een strijdwagen geldt dat je vrij goed kunt voorspellen waar die heen gaat. Een olifant is daarentegen een wild dier en dat betekent dat hij opeens kan omdraaien en naar de eigen legers kan stormen. Hoe voorkom je dat?
Volgens de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius (59 v.Chr. - 17 n.Chr.) meldt ons dat de Carthaagse generaal Hasdrubal daarmee geen risico nam. Hij instrueerde de olifantenmenners in zijn leger de olifanten te doden als ze niet meer te controleren waren (Vanaf de stichting van de stad 27.49.1-2):
Meer olifanten werden gedood door hun menners dan door de vijand. Zij hadden een beitel en een houten hamer van een timmerman bij zich en als het gek geworden beest richting hun eigen mannen stormde, plaatste de menner de beitel tussen de oren, precies waar het hoofd in de nek over ging en sloeg hem aan met al zijn kracht. Dit was de snelste manier die ze hadden gevonden om deze enorme dieren te doden als er geen hoop meer was ze onder controle te houden en het was Hadrubal die dit als eerste introduceerde.
In een wereld van Romeinse gevechten in computerspelletjes kan makkelijk gedacht worden dat je formaties met olifanten met een muisklik op de vijand kunt laten aanvallen, maar zo makkelijk gaat dit natuurlijk niet. Olifanten die opeens omdraaien moeten veel ellende hebben aangericht onder de bevriende legers. Hasdrubal heeft hier waarschijnlijk heel wat levens mee gespaard.
Een paar weken geleden besprak ik koning Croesus (±595 - ±546 v.Chr.) van Lydië in West-Turkije. Deze koning was schatrijk, maar had een probleem: Perzen. De buurvolk begon hem kennelijk de keel uit te hangen, dus overwoog hij een militaire oplossing. Aangezien je niet zomaar het sterkste land uit je tijd aanvalt, besloot Croesus advies in te winnen bij het Orakel van Delphi. Orakels staan niet bekend om hun duidelijke antwoorden op vragen en doen me altijd een beetje denke aan het Boek met alle antwoorden.
Croesus kwam met een simpele vraag: moet ik de Perzen aanvallen? De Griekse geschiedschrijver Herodotus (±485 v.Chr. - tussen 425/420 v.Chr.) vertelt dat het Orakel het volgende antwoord gaf (Historiën I.53.3):
Zo was hun vraag en het oordeel van beide Orakels aan Croesus was hetzelfde: namelijk, dat als hij een leger tegen de Perzen zou sturen, hij een groot rijk zou vernietigen. En zij adviseerden hem de machtigste van de Grieken op te zoeken en hen zijn vrienden te maken.
Dit klinkt goed, dus Croesus maakte vrienden van een aantal Griekse mogendheden en trok ten strijde tegen de Perzen. Er was alleen een dingetje dat hij verkeerd had ingeschat. Het Orakel had namelijk nergens gezegd wélk grote rijk ten onder zou gaan. Dat was niet het Perzische, namelijk.
Het Boek met alle antwoorden zei mij: "Concentreer je op je werk."
Scheppingsmythen zijn een bijzonder soort verhalen. Vaak gaan ze over een grote epische strijd tussen het goede en het kwaden of tussen chaos en orde. Het bekendste verhaal is waarschijnlijk dat tussen de Griekse god Zeus en zijn vader Kronos, die zijn kinderen opat en er één liet ontsnappen. Minder bekend, maar zeker zo interessant is het Babylonische scheppingsverhaal Enûma Eliš waarin een groep goden onder leiding van Marduk de machten van de chaos, geleid door de oergodin Tiamat bestreden.
Tiamat had kinderen, de goden, maar zij maakten zoveel lawaai dat de zoetwatergod Apsu zich eraan ging ergeren en in deze setting waren de goden niet milder dan tegenwoordig, dus overtuigde Apsu Tiamat om haar nageslacht af te slachten. In het eerste van zeven tabletten waar dit verhaal op wordt verteld, staat (Tablet 1, 113-126):
Ummu-Hubur [Tiamat], die alle dingen had gevormd
Maakte verder onoverwinnelijke wapens, ze bracht monster-serpenten voort,
Met scherpe tanden, met genadeloze tanden;
Ze vulde hun lichamen met gif in plaats van met bloed,
Ze bekleedde gevaarlijke monster-adders met terreur,
Ze dostte hen uit met pracht en maakte hem van groots gestalte.
Een ieder die naar hen keek werd overmand door angst,
Hun lichamen steigerden en niemand kon hun aanval weerstaan.
Ze maakte adders en draken en het monster Lahamu,
En orkanen en woedende honden en schorpioen-mannen
en machtige stormen en vismannen en rammen
Zij droegen wrede wapens en waren niet bang voor de strijd.
Haar bevelen waren machtig en niemand kon hen weerstaan;
Op die manier maakte ze elf monsters, enorm in gestalte.
En dit omdat de kinderen nog even wilden lezen voor ze naar bed gingen...
Rome heeft een aantal keizers gekend die als gek de geschiedenisboeken in zijn gegaan. Caligula (12 - 41 n.Chr.) is hier al een aantal keer aan bod gekomen, maar hij is zeker niet de enige. De raarste reputatie had misschien zelfs een wat minder bekende keizer, Elagabalus (203/204 - 222 n.Chr.), die ook niet erg oud geworden is. Deze keizer zal nog vaker aan bod komen.
Elagabalus was een Syrische priester die door het leger tot keizer werd uitgeroepen na een korte periode met twee keizers tegelijk. Waar hij zich door onderscheidde was een tweetal dingen: ten eerste was hij het die zijn god uit Syrië probeerde te vestigen als oppergod van de Romeinen. Dit komt later in dit blog nog aan bod, met name in relatie tot de munten die hij liet slaan. Ten tweede stond hij bekend als bijzonder extravagant. De anonieme auteur van de Historia Augusta (vermoedelijk vierde eeuw n.Chr.) besteedt de helft van zijn biografie van de keizer aan wat hem zo vreemd maakte. Zo had hij een merkwaardig gevoel voor humor (Elagabalus 26.6-8):
Hij haalde ook grappen uit met zijn slaven. Hij beval hen zelfs om hem duizend pond spinnenwebben [ruim 300 kg] te brengen en bood hen een prijs aan; en hij verzamelde, zo zegt men, tienduizend pond en merkte op dat men zich kon realiseren hoe groot de stad Rome was. Hij stuurde zijn parasieten potten met kikkers, schorpioenen, slangen en andere van dat soort reptielen als hun jaarlijkse toelage aan levensmiddelen en hij stopte gigantische hoeveelheden vliegen in zo'n pot en noemde hen getemde bijen.
De Oudheid wordt vaak toch voorgesteld als de tijd van de Romeinen en de Grieken. Dat is, de filosofen, kunstenaars, culturele dingen uit Griekenland en het praktische van de Romeinen. De Romeinen wisten de Grieken er met militaire middelen onder te krijgen en Griekenland is daarna altijd een belangrijk gewest geweest, tot het zelfs de fakkel overnam toen het Oost-Romeinse rijk het West-Romeinse overleefde en vanuit Constantinopel (het huidige Istanbul, maar destijds Grieks) werd geregeerd.
De Grieken hadden wel een cultuur die voor de Romeinen interessant was, zij het verwijfd en on-Romeins. Je kunt hele verhalen ophangen over de culturele invloed van de Grieken, maar het vaak de mogelijkheid van de grote dichters om het in één zin samen te vatten. De Romeinse dichter Horatius (65 - 8 v.Chr.), degene die we vooral kennen van de uitspraak Carpe diem ("pluk de dag") wist het heel eenvoudig en treffend te formuleren in één van zijn brieven (Brieven 2.1.156-157)
Het veroverde Griekenland veroverde haar onbeschaafde veroveraar en bracht de kunsten in het landelijke Latium.
Ik heb iemand leren kennen die prachtige gedichten schrijft. Toen ik haar muze noemde, riep ze uit dat iemand anders dat ook altijd doet, maar dat ze niet wist waarom. Dus daarom speciaal voor haar dit stukje.
De Grieken kenden een veelgodendom met voor allerlei zaken specifieke goden. Zo waren er de Olympische Goden (van de Olympus) en de negen Muzen. Deze hadden alle negen hun eigen functie in de kunst en de wetenschap (want dat deden ze). De bekendste is misschien wel Kalliope. Zij werd namelijk aangeroepen in de eerste zin van het bekendste werk uit de Griekse Oudheid, de Illias van Homerus (8e eeuw v.Chr.) (Illias I.1-7):
Bezing, godin [in sommige vertalingen staat hier "muze"], de wrok van Peleus' zoon Achilleus,
die verwenste, die talloze rampen de Grieken bezorgde
en veel krachtige levens voorwierp aan Hades
van helden, en henzelf tot prooi maakte voor honden
en alle vogels - zo ging Zeus' wil in vervulling -
vanaf het moment dat een ruzie uitbrak tussen
de leider der mannen Agamemnon en de stralende Achilleus.
Het was de inspiratie van de muze die Homerus aanboorde voor zijn meesterwerk. De vrouw met de mooie gedichten, dat is Erato of Terpischore, afhankelijk van de vraag of er gezongen of gedanst wordt.
De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.Chr. - 17 n.Chr.) is twee weken geleden aan bod gekomen en toen vertelde ik dat zijn bekendste werk De Metamorphosen was. Vandaag een korte greep uit dit werk. In dit werk vertelt hij over verschillende gevallen in de mythologie waarin een mens de gedaante van een dier aannam, niet zelden met desastreuze gevolgen. Een logisch gevolg is dat deze dichter sympatiek stond tegenover vegetariërs. Hij had daarover het volgende te zeggen (Metamorphosen 15.459-468):
Gun dus die dieren, die wellicht de ziel van onze ouders of broers bevatten of van welke aanverwanten ook, in elk geval van mensen, hun verdiende rust en vrede; laten wij onze maag niet voeden met Thyestesvoer [Thyestes was een koning die zijn eigen kinderen als maaltijd voorgeschoteld kreeg]! Hoe slecht is de gewoonte en hoe goddeloos de aanslag op eigen bloed, als mnsen met hun zwaard een jonge koe de keel doorklieven en haar zonder meelij laten klagen; als men een bokje, dat om hulp roept als een angstig kind, kan slachten of kan smullen van een vogeltje waaraan men zelf altijd graantjes gaf?
Het vlees eten van tegenwoordig is een onpersoonlijk verhaal geworden. Ik weet niet welke koe ik 's avonds op mijn bord heb liggen. Als je erover nadenkt, kan ik me heel goed voorstellen dat mensen dat liever niet eten.