Het was in de hogere kringen van de Romeinse samenleving gebruikelijk om gastvriendschappen (hospitia) aan te gaan met de elite van andere volkeren. Silo onderhield een vriendschap met Marcus Livius Drusus (124 - 91 v.Chr.), de oom en pleegvader van de vierjarige Cato. Volgens Plutarchus ontstaat een joviale sfeer tussen Silo en de kinderen van het huis en dan probeert Silo de kinderen zo ver te krijgen bij Drusus te vragen om hem te steunen bij zijn poging burgerrecht te vergaren voor zijn volk. Plutarchus vertelt (Cato de Jongere 2.2-4):
Caepio, ging met een glimlach akkoord, maar Cato antwoordde niet en keek de vreemdelingen strak en sterk aan. Toen zei Pompaedius [Silo komt in verschillende namen voor in de bronnen]: "Maar jij, jonge man, wat zeg jij tegen ons? Kun je niet met je oom deelnemen met de vreemdelingen, net als je broer?" En toen Cato geen woord zei, maar met zijn stilte en de blik in zijn ogen liet blijken dat hij het verzoek weigerde, tilde Pompaedius hem uit het raar, alsiof hij hem naar buiten zou gooien en beval hem om akkoord te gaan of dat hij hem naar beneden zou gooien, terwijl hij tegelijkertijd de toon van zijn stem harder maakte en regelmatig schudde met de jongen terwijl hij hem buiten het raam hield. Maar toen Cato deze behandeling een lange tijd had doorstaan zonder tekenen van vrees of angst te tonen, zette Pompaedius hem neer en zei zachtjes tegen zijn vrienden: "Wat is het een geluk voor Italia dat hij slechts een jongetje is; want als hij een man was, dan denk ik niet dat we ook maar één stem zouden krijgen onder het volk."Cato bleek niet de enige te zijn die Poppaedius' wensen niet steunde (als dit al zijn wensen waren, over die vraag ging mijn onderzoek destijds). De Romeinen en de Italische troepen raakten kort hierop verwikkeld in de Bondgenotenoorlog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten