Volgens de schrijver van het Gilgameš -Epos was Gilgameš de heerser over de stad Uruk dat een conflict had met de stad Kiš dat onder leiding stond van koning Agga. Op een gegeven moment stonden de legers van Kiš op de stoep bij Uruk en moest Gilgamesh iets doen: zich overgeven of oorlog voeren met Kiš. Voor een koning die voor tweederde deel goddelijk was, deed hij iets opmerkelijks: hij vroeg instemming bij zijn onderdanen! In het Gilgameš-Epos spreekt hij eerst een raad van ouderen (abba buru, "vaders van de stad") aan (Gilgameš en Agga 1-14):
De gezanten van Agga, de zoon van EnmebaraggesiDit was vermoedelijk niet de reactie die Gilgameš verwachtte en zéker niet de reactie die hij wenste, dus zoekt de koning zijn heil bij de vergadering van burgers van militaire leeftijd (guruš, "leden van de klaarblijkelijk identieke arbeids- en militaire organisatie van de stadstaat") en kijkt wat zij ervan vinden (Gilgameš en Agga 15-23):
Trokken op vanuit Kiš naar Gilgameš in Uruk.
De heer Gilgameš, voor de oudsten van zijn stad
Brengt de zaak naar voren, zoekt [hun] woord:
“[Een opmerking over het graven van putten en over krachtige touwen volgt]
Laten wij ons niet overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het neerslaan met onze wapens.”
De samengekomen vergadering van oudsten van zijn stad
Antwoordt Gilgameš:
“[de opmerking over de putten en de touwen wordt positief ontvangen]
Laten wij ons overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het niet neerslaan met onze wapens.”
Gilgameš, de heer van Kullab [Een deel van de stad Uruk]Bij deze "Tweede Kamer" krijgt de koning wél voor elkaar dat er een leger wordt opgetrommeld om de stad te verdedigen tegen de vijand. Blijkbaar kun je dan nog zo tweederde goddelijk zijn, als je leger "nee" zegt, sta je in je eentje op het slagveld en dan verlies je meestal. Het is aan de lezer om te bepalen in hoeverre dit democratie is, maar het is in ieder geval geen typisch voorbeeld van een Oosterse despoot.
Die de heldhaftige daden voor Innana [De stadsgod van Uruk] uitvoert
Neemt de woorden van de oudsten van zijn stad niet tot zijn hart.
Een tweede keer brengt Gilgameš, de heer van Kullab
De zaak voor bij de [wapendragende] mannen van zijn stad, zoekt hun woord:
“[de opmerking over de putten en de touwen volgt weer]
Laten wij ons niet overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het neerslaan met onze wapens.”
De samengekomen vergadering van mannen van zijn stad
Antwoordt Gilgameš:
“[De gehele bevolking van Uruk wordt aangesproken, van hen die samen met de zonen van de koning opgroeiden tot hen die “het dijbeen van de ezel indrukken”]
Ieder wie zijn [Uruk’s] leven dierbaar acht
Laten wij ons niet overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het neerslaan met onze wapens.[...]"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten