Een bekend voorbeeld hiervan is de Romeinse geschiedschrijver, redenaar en consul Publius Cornelius Tacitus (±56 - 117 n.Chr.). Hij beschrijft onder anderen het Vierkeizerjaar (68-69 n.Chr.) waarin na de door van keizer Nero (37 - 68 n.Chr.) Galba, Otho, Vitellius en uiteindelijk Vespasianus aan de macht waren als keizer. Het jaar bestond uit machtstrubbelingen waarin de generaals elkaar afwisselden. Toen Otho aan de macht was en door Vitellius' troepen werd verslagen, brak er volgens Tacitus onrust uit in het legerkamp van Otho's troepen. Generaals vluchtten en de onderbevelhebber Vedius Aquila van één van Otho's legioenen raakte daarin verzeild (Historiën 2.44):
Vedius Aquila, de onderbevelhebber van het dertiende legioen - zijn onberaden angst deed hem slachtoffer worden van de woede van de soldaten. Het was nog klaarlichte dag toen hij binnen de legerwal kwam en met luid getier de oproerlingen en degenen die wilden vluchten hem tot het middelpunt maakten van hun tumult. Voor geen scheldwoorden, voor geen handtastelijkheden ontzien zij zich zij jouwen hem uit voor deserteur en verrader, niet omdat nu juist híj zich aan een bijzonder misdrijf had schuldig gemaakt, doch naar de gewoonte van het grauw, dat man voor man de neiging heeft de schuld van eigen schande anderen in de schoenen te schuiven.Het gewone volk, waar deze soldaten kennelijk tot hoorden, was voor de meeste schrijvers van de senatorenstand geen knip voor de neus waard en Tacitus laat hier ook duidelijk zien dat er geen eer te behalen was voor Aquila.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten