Eén van de nog nauwelijks besproken stukken van de erfenis van de Romeinen in de Westerse wereld is het Romeinse recht. De Romeinen hadden een belangrijke traditie waar het om juridische werken gaat. Eén van de bekendste personen uit de late Romeinse Republiek, Marcus Tullius Cicero (106 - 43 v.Chr.), was van huis uit ook jurist en van zijn hand als strafpleiter zijn een flink aantal toespraken bekend, waaronder de eerder genoemde rechtzaak tegen Lucius Sergius Catilina (108 - 64 v.Chr.).
Vandaag ga ik het echter hebben over een heel ander stuk Romeins recht, het burgerlijk recht (niet te verwarren met burgerrecht). Romeinen vonden het namelijk ook erg leuk om allerlei dingen in wetten vast te leggen en om de zoveel tijd werden hiervan bundels gemaakt die gebruikt werden in het onderwijs. Een voorbeeld hiervan is het werk van de jurist Gaius (±110 - ±180 n.Chr.). hij schreef rond het jaar 161 n.Chr. zijn Instituten waarin hij allerlei wetten en regels noemt, waaronder het personenrecht. De belangrijkste distinctie onder personen is dat ze ofwel vrij zijn, ofwel slaven. Onder de slaven waren er nog verschillende soorten, waarvan de overgegeven buitenlanders (peregrini dediticii) de soort met de minst hoge status waren. Gaius zegt daarover (Instituten I.13):
Door de lex Aelia Sentia [een wet] wordt bepaald dat slaven die door hun meesters als straf geboeid of gebrandmerkt zijn of wegens een delict op de pijnbank ondervraagd en veroordeeld zijn of die zijn uitgeleverd om met mensen of wilde beesten te vechten of die aan een gladiatorenschool zijn uitgeleverd of in de gevangenis zijn geworpen, dan zullen ze, als ze later door dezelfde of een andere meester worden vrijgelaten, in dezelfde rechtspositie komen als de peregrini dediticii.
Afhankelijk van wat voor soort slaaf je bent, kun je na vrijlating een bepaalde positie innemen in de maatschappij. Dan moest je je wel netjes gedragen.
Boekentip voor vandaag
Gaius, The Commentaries of Gaius
De Romeinse legers hebben eeuwenlang alle vijanden die ze tegenkwamen verslagen. Dat kwam voor een groot deel door de superieure organisatie en discipline onder de legioenen. Als je een een legioen denkt, denk je aan een grote groep mensen met samen één wil, die van de generaal. Dit is een belangrijk deel geweest van de basis van de Romeinse macht.
De discipline ging zeer ver, blijkt uit het werk van de Romeinse historicus Titus Livius (±59 v.Chr - 17 n.Chr.). Het niet opvolgen van een bevel was een grove misdaad, ook al het een overwinning zou opleveren. Zo beschrijft Livius dat Titus Manlius, de zoon van consul Titus Manlius Torquatus met zijn legertje opdracht van zijn vader kreeg om niets te doen, maar dat hij zich liet uitdagen tot een tweegevecht met een vijand. Manlius won het gevecht en hield er buit aan over. Onder luid gejuich van zijn mannen vervoegde hij zich tot zijn vader, maar die was not amused (Vanaf de stichting van de stad VIII.7.15-19):
"Aangezien jij, Titus Manlius, omdat je noch de macht van de consul, noch de waardigheid van de vader respecteert en ondanks ons edict, je plek hebt verlaten om met de vijand te vechten en daarmee de militaire discipline, waarbij de Romeinse staat tot nu toe ongeroerd heeft gestaan, te breken en je mij op die manier dwingt om ofwel de publieke zaak, ofwel mijzelf te vergeten, zullen we eerder de straf voor onze misdaden ondergaan dan dat we de publieke zaak opzadelen met een misdrijf dat zo zwaar is voor haar; wij zullen een zwaar maar heilzaam voorbeeld stellen voor de jonge mannen van de toekomst. Ikzelf ben bewogen door niet alleen de instinctieve liefde van een man voor zijn kinderen, maar door dit voorval heb je je moed laten vervallen tot een zinloze show van eer. Omdat de autoriteit van de consuls ofwel wordt bevestigd door jouw dood of voor altijd wordt opgeheven door jou niet te straffen, en omdat ik denk dat jij, als je een druppel van mijn bloed in je hebt, niet zult weigeren door je straf de militaire discipline die door je misdrijf is uitgegleden en gevallen, te doen herrijzen - lictor, bind hem aan de staak."
Tot de verbijstering van alle omstanders liet Torquatus zijn zoon ter plekke terechtstellen. Een streng voorbeeld van discipline.
Boekentip voor vandaag:
Livius, History of Rome 8-10
Over dingen nadenken, écht nadenken, is iets wat tegenwoordig in de wereld nauwelijks een plaats heeft. Dat is iets nieuws, zou je denken, maar ook de Romeinen hadden te maken met dit euvel. De Romeinse filosoof Epictetus (±50 - ±130 n.Chr.) realiseert zich dat een filosoof het niet makkelijk heeft in een wereld vol zakenlieden, politici en straatsloebers. Maar hij heeft een tip (Zakboekje 22):
Wanneer je als wijsgeer wilt leven, stel je er dan maar vast op in dat een heleboel mensen je zullen uitlachen en achter je rug gekke bekken trekken. Je krijgt opmerkingen te horen als: "Hij is plotseling mijnheer de filosoof geworden!" en "Hoe zou hij toch aan die denkrimpels komen?" Probeer die dan ook maar niet te trekken. Bepaal je liever tot de dingen die in jouw ogen van wezenlijk belang zijn, alsof jouw plaats je van godswege is toegewezen. Wees ervan overtuigd dat de aanvankelijke spotvogels je nog eens zullen bewonderen, als jij in die houding volhardt, maar dat je, als je je aan hun praatjes stoort, dubbel zo hard uitgelachen wordt.
Eigenlijk hoef je hier niet zoveel aan toe te voegen. Epictetus is niet bepaald mijn favoriete filosoof, zoals eerder besproken. Toch heeft het stoïcijnse zo haar voordelen als je niet te ver gaat.
Boekentip voor vandaag:
Epictetus, Zakboekje
Alexander de Grote (356 - 323 v.Chr.) was één van de grootste leiders van de wereldgeschiedenis en het is bij hem ook geen wonder dat hij als De Grote bekend staat tegenwoordig. Alexander was in de wieg gelegd om als grote leider de wereld aan zijn voeten te hebben, zoals we hebben gezien bij de voortekenen rond zijn verwekking en geboorte en het temmen van zijn paard.
Alexander was ook ambitieus. Hij spiegelde zich aan de Homerische held Achilles die, toen hij voor de keuze werd gezet, koos voor een kort en eervol leven boven een lang en gelukkig leven dat daarna geen eeuwige roem zou brengen. Alexander was, net als Achilles uit op eeuwige roem. Daarbij had Alexander wel een probleem, want zijn vader, Philippus II (382 - 336 v.Chr.) was ook een indrukwekkende figuur die nogal aan de weg timmerde om zélf heel veel grootse daden te verrichten. Volgens de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr) tot het chagrijn van zijn zoon (Alexander V.4-5):
Iedere keer, zo vaak als berichten werden gebracht dat Philippus een beroemde stad had veroverd of had gezegevierd in een vermaarde veldslag, was Alexander niet echt blij dat te hore, maar zei tegen zijn vrienden: "Jongens, mijn vader zal me overal in voor zijn; en voor mij laat hij geen geweldige prestaties over om met jullie hulp aan de wereld te tonen." Hij had geen afgunst voor plezier, niet eens voor rijkdom, maar voor grootsheid en roem. En hoe meer hij van zijn vader zou krijgen, dacht hij, des te minder zou hij zelf kunnen presteren.
Alexander heeft niet al te lang hoeven knarsetanden tot hij van die eergrijper af was. Toen Alexander 20 jaar was, overleed zijn vader en kreeg Alexander de kans die hij met beide handen zou grijpen. Alles komt toch nog goed.
Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Alexander
De eerder genoemde Romeinse architect Marcus Vitruvius Pollo (± 85 - 20 v.Chr.) geeft in zijn werk tips voor allerlei architectonische toepassingen en geeft daarmee een mooi beeld van de architectuur in zijn tijd, iets dat ook voor het heden winst kan opleveren, zoals we een maand geleden hebben gezien. Vandaag gaan we het hebben over bakstenen die geschikt zijn voor de toepassing in stadsmuren.
Vitruvius geeft aan dat hij het van belang acht om tenminste het bovenste deel van de stadsmuur uit gebakken bakstenen te laten bestaan om zo te voorkomen dat het ongebakken onderstel heel snel uit elkaar valt. Probleem is alleen dat de staat van technologie de Romeinen niet toestond eenvoudig gegarandeerd goede bakstenen te produceren. Dat betekent dat de architect en de aannemer slimme oplossingen moesten bedenken om ervoor te zorgen dat de muren sterk waren (Over architectuur II.8.19):
Om de beoordelen of zulke gebakken bakstenen geschikt zijn voor de toepassing is om te beginnen geen eenvoudige zaak; de enige manier om zeker te zijn van hun goedheid is door ze te testen gedurende een zomer en een winter en, als ze hier onbeschadigd doorheen komen, dan kunnen ze gebruikt worden. Bakstenen die niet gemaakt zijn van goede klei zijn snel beschadigd door de vorst en de regen; zodoende, als ze niet geschikt zijn om te gebruiken in daken, dan zullen ze nog ongeschikter zijn in muren. Muren die gemaakt zijn van oude dakpannen zijn om die reden zeer duurzaam.
Boekentip voor vandaag:
Vitruvius, The Ten Books On Architecture
De geschiedenis van het oude Perzië is er een van vreemde zaken en hofintrige waarde Romeinen zelfs een puntje aan konden zuigen. Eerder zagen we wat Harpagus te eten kreeg toen hij niet deed wat de koning wilde en dat sommigen er rare begrafenisrituelen op na hielden. Vandaag gaat het over de koning Darius I de Grote (r. 522 - 485 v.Chr.). Darius is bekend geworden aan de grote bouwer van de Perzen en één van zijn bekendste bouwwerken is een grote inscriptie op een rotswand, de Behistuninscriptie.
Op deze inscriptie vertelt Darius zijn verhaal. Hij heeft natuurlijk grote overwinningen behaald en was de beste koning die de Perzen ooit hadden kunnen dromen. Zoveel is duidelijk. Interessanter is het verhaal van zijn troonsbestijding. Darius was namelijk mee op veroveringstocht met de heersende koning Cambyses II (r. 558 - 522 v.Chr.) die zijn broer Bardiya of Smerdis (waarom de data niet bekend zijn, wordt zo duidelijk) bleef achter in Perzië om de zaken te runnen. Bardiya bleek echter veel populairder dan Cambyses dus vormde een bedreiging voor de positie van de koning die lang weg zou blijven. Om die reden liet Cambyses zijn broer doden en vertrok. In afwezigheid van van Cambyses kwam iemand anders aan de macht in Perzië en deze man claimde Bardiya te zijn. Darius noemt hem Gaumata. Het volk trapte erin.
Het kon echter niet lang duren of de staatsgreep zou bij de koning zijn doordrongen. Alleen die kon niets doen, want, zo stelt Darius, conveniently (Behistuninscriptie 11):
Daarna stierf Cambyses een natuurlijke dood.
Niemand durfde het aan om Gaumata af te zetten tot Darius besluit de knoop door te hakken (Behistuninscriptie 13):
Koning Darius zegt: "Er was geen man, noch Perzisch, noch Medisch of van onze eigen dynastie, die het koningrijk van Gaumata de Magiër afpakte. Het volk was erg bang voor hem, want hij doodde velen die de echte Smerdis hadden gekend. Om deze reden doodde hij hen: 'dat ze er niet achter komen dat ik Smerdis, zoon van Cyrus, niet ben.' Er was niemand die iets durfde te doen tegen Gaumata de Magiër totdat ik kwam. Ik bad tot Ahuramazda; Aharamazda bracht me hulp. Op de tiende dag van de maand Bagayadis [29 september 522], doodde ik met een aantal mannen die Gaumata de Magiër en zijn belangrijkste volgelingen. Bij de vesting genaamd Sikayavautis in het district genaamd Nisaia in Medië doodde ik hem; ik ontnam hem het koninkrijk. Bij de genade van Ahuramazda werd ik koning; Ahuramazda schonk mij het koninkrijk.
We hebben dus (áls dit allemaal waar is) te maken met Bardiya die gedood werd en op zijn plaats kwam een nieuwe Bardiya die gedood werd. Later zullen we zien dat Bardiya nóg niet dood bleek te zijn. Voor nu heeft Darius een mooi verhaaltje verteld. Wat is hij toch nobel.
Boekentip voor vandaag:
H.C. Rawlinson, The Persian Cuneiform Inscription of Behistun
De Romeinen waren gek op wagenren-wedstrijden. Naast in Ben Hur-achtige wedstrijden in de Circus Maximus werd de strijdwagen ook ingezet in oorlogssituaties. Deze werd in de Oudheid met name gebruikt in het Midden-Oosten en de steppen van Midden-Azië. Net als bij Ben Hur werden daarbij extra dingen toegepast, want kennelijk was een set paarden met daar achter een wagen niet genoeg. Volgens de Romeinse dichter Titus Lucretius Carus (99 - 55 v.Chr.) waren strijdwagens soms uitgerust met een zeis in de as van de wielen. Dit zorgde voor een bloedbad (Over Zaken in de Natuur III.356ff):
We horen hoe de strijdwagens, ruikend met slingerende slachting, met flitsende zeisen de ledematen zo plotseling afsnoeien dat ze, gevallen van de romp, trillen op de grond, terwijl de geest en de kracht van de man geen pijn kan voelen vanwege de snelheid van zijn verwonding. En in het heetst van de strijd, probeert hij met de rest van zijn gestel opnieuw de strijd en de slachting aan te gaan zonder dat hij doorheeft dat de zeisen zijn linkerarm en schild met de paarden hebben meegesleurd; en een ander merkt niet dat zijn rechterarm eraf is en staat weer op. Een derde probeert op te staan terwijl hij een been is verloren [...]
Het moet een bloederige strijd geweest zijn. Wat valt er verder over te zeggen?
Boekentip voor vandaag:
Lucretius, De Rerum Natura
Vandaag wint de wielerliefhebber in mij het van de oudhistoricus. Het is niet de eerste keer dat ik een stukje bespreek uit een andere tijd dan de Oudheid, maar dit keer zitten we veel later dan de vorige keer. Aan de andere kant: we hebben het over Francesco Petrarca (1304 - 1374 n.Chr.), één van de grote denkers uit de Renaissance, waarin na de Middeleeuwen de aandacht weer op de Romeinse en Griekse tijd werd gelegd.
Eergisteren reden de wielrenners in de Tour de France de Mont Ventoux op. Zonder het uitgebreid over wielrennen te hebben, deze berg heeft nogal een geschiedenis van beroemdheden die daar naar boven gingen (één beroemdheid kwam er zelfs om). De eerste beroemdheid die naar boven ging, ging echter niet op de fiets, maar te voet, samen met zijn broer en een aantal bedienden. Hij schreef erover in een brief aan een vriend. Deze beroemdheid was Petrarca. Nadat Petrarca een hele reeks vrienden had afgewezen (hij noemt allerlei redenen) om hem op zijn tocht te vergezellen, besloot hij zijn broer te vragen. Samen gaan ze op pad, waar broerlief gaat klimmen en Francesco de makkelijke paden opzoekt en er steeds achter komt dat die nergens leiden. Petrarca vertelt (De Beklimming van de Mont Ventoux 311-312):
Toen ik mijn broer bereikte, die, terwijl hij op mij zat te wachten, voldoende tijd had om uit te rusten, was ik moe en geïrriteerd. We liepen samen een tijdje verder, maar we hadden de eerste uitloper nog niet gepasseerd of ik was de omslachtige route die al net had geprobeerd, al vergeten en ik nam weer een lager pad. Opnieuw volgde ik een makkelijk indirect pad door de bochtige valleien, om er vervolgens alleen maar achter te komen dat ik in mijn oude problemen verviel. Ik probeerde alleen maar de ontberingen van het klimmen te voorkomen; maar geen menselijke vindingrijkheid kan de aard van dingen veranderen of iets een hoogte laten bereiken door het te laten dalen. We kunnen volstaan te zeggen dat, tot mijn ergernis en het plezier van mijn broer, ik deze zelfde fout drie of meer keer maakte gedurende een paar uur.
Ze pakten het op de fiets toch handiger aan!
Boekentip voor vandaag:
Lex Reurings & Willem Janssen Steenberg, De Kale Berg
Francesco Petrarca, Die Besteigung des Mont Ventoux
Bij de opkomst van de eerder genoemde koning Mithradates van Pontus (132 - 63 v.Chr.) raakte hij in conflict met Nicomede III van Bithynië (r. 127 - 94 v.Chr.), een naburige regio over de regio Cappadocia in het binnenland van het huidige Turkije. In Cappadocia zat Ariarathes VII (met een niet bijster originele naam trouwens)op de troon met de steun van Nicomedes. Deze jongeman had niet de steun van Mithradates, dus wat volgde was een militaire confrontatie.
De Romeinse historicus Marcus Iunianus Iustinus (vermoedelijk 2e eeuw n.Chr.) meldt dat er geen veldslag aan te pas kwam en de zaken onderling werden geregeld toen Mithradates een persoonlijk onderhoud met Ariarathes aanvroeg. De koning van Cappadocia stuurde eerst iemand om Mithradates te fouilleren op wapens. Iustinus vertelt verder (Geschiedenis van Philippus XXXVIII.1):
[...O]mdat hij [Mithradates] bang was voor de onzekerheid van de veldslag [Ariarathes had ook een groot leger], ging hij over tot bedrog en hij nodigde de jonge vorst uit voor een vergadering. Hij had een wapen verstopt in zijn broek en zei tegen de fouilleerder die naar het gebruik van de vorsten door Ariarathes was gestuurd om de persoon te onderzoeken en die zeer zorgvuldig rond zijn lies zat te zoeken dat "hij beter zou moeten opletten, omdat hij anders een ander soort wapen zou vinden dan het soort waar hij naar op zoek was."
De jongeman trapte erin en liet Mithradates verder door. Met dat wapen in de broek doodde hij Ariarathes en zette een nieuwe Ariarathes op de troon. Het was zo origineel...
Boekentip voor vandaag:
Marcus Iunianus Iustinus, Epitome of the Philippic History of Pompeius Trogus
Adrienne Mayor, The Poison King. The Life and Legend of Mithradates
Eerder hebben we gezien dat de Byzantijnse keizer Justinianus I (482/483 - 565 n.Chr.) door de historicus Procopius (6e eeuw n.Chr.) werd gepresenteerd als een vreselijke man. Opmerkelijk genoeg hebben we nog lang niet alles gezien over de gruwelen van deze keizer. Zo merkt dezelfde Procopius op dat Justinianus' eigen moeder toegegeven zou hebben dat ze geen gemeenschap had gehad met haar man of met een andere man, maar met een demoon en dat daaruit haar zoon geboren werd (Geheime Geschiedenis XII.18-19). Dat zorgde ervoor dat hij als keizer vreemd gedrag ging vertonen. Zoals Procopius het heeft begrepen, vonden er hele merkwaardige dingen plaats (Geheime Geschiedenis XII.21-23):
Een van hen [getuigen] gaf aan dat hij plotseling opstond van zijn keizerlijke troon en daar rond zou lopen (hij was sowieso niet in gewend lang stil te zitten), en het hoofd van Justinianus verdween dan plotseling, maar de rest van zijn lichaam leek door te gaan met zijn lange rondes, waardoor hij zelf gedurende heel lange tijd verstoord en verbijsterd stilstond en dacht dat er iets mis moest zijn met zijn gezichtsvermogen. Later, echter, toen het hoofd terugkeerde op het lichaam, dacht hij tot zijn verbazing dat hij datgene dat net nog ontbrak kon invullen. En een andere persoon zei dat hij naast hem stond terwijl hij zat en dat hij plotseling zag dat zijn gezicht veranderde in een vormloze homp vlees, want noch wenkbrouwen, noch ogen waren op hun juiste plaats en er was ook geen enkele andere manier van identificatie te herkennen; na een tijdje zag hij de vorm van zijn gezicht echter terugkeren. Deze dingen schrijf ik, hoewel ik ze niet zelf heb gezien, maar ik doe dit omdat ik het verhaal heb gehoord van hen die zeggen dat ze deze gebeurtenissen destijds hebben zien gebeuren.
Tsja, hij zegt dat hij het zelf heeft gezien. Dan zal het wel waar zijn!
Boekentip voor vandaag:
Procopius, The Secret History
In 336 v.Chr. kwam één van de bekendste veldheren uit de geschiedenis aan de macht: Alexander de Grote (356 - 323 v.Chr.) werd koning van Macedonië. Deze machtswisseling ging samen met de moord op de heersende koning Philippus II (382 - 336 v.Chr.). Philippus had meerdere vrouwen, waarbij hij ook verschillende kinderen had. Alexander's moeder, Olympias (±376 - 316 v.Chr.) was Philippus' hoofdvrouw, maar de koning kreeg een relatie met Cleopatra (niet te verwarren met Alexander's zus Cleopatra en al die andere gelijknamige vrouwen), de nicht van een belangrijke generaal en kreeg bij haar een zoon.
Philippus zou in 336 trouwen met Cleopatra en daarmee zou de jonge zoon van het stel een belangrijke gegadigde zijn voor troonopvolging voor als de koning zou zijn overleden. Waar niet op gerekend werd, was dat dat overleden spoedig zou aanbreken, want op de bruiloft werd de koning gedood door zijn lijfwacht Pausanias die niet veel later zelf ter dood werd gebracht. De Griekse schrijver Pausanias (±115 - 180 n.Chr.), niet te verwarren... Die schreef hoe van deze bruiloft een prachtig feest werd gemaakt (Beschrijving van Griekenland 8.7.7):
Na de dood van Philippus werd zijn babyzoon bij Cleopatra, de nicht van Attalus samen met zijn moeder door Olympias naar een bronzen vat gesleurd en tot de dood verbrand.
Er zijn aardig wat mensen die te winnen zouden kunnen hebben bij de dood van het drietal. Wie er achter zat, zal wel nooit duidelijk worden. Dit lijkt op een Engelse detective, maar dan zonder uiteindelijke situatie waar alle puzzelstukjes in elkaar vallen, al is het maar omdat al die Cleopatra's, Alexanders, Pausaniassen, Philipussen en anderen nogal zitten te dringen.
Boekentip voor vandaag:
Pausanias, Beschrijving van Griekenland
De eerder genoemde biograaf Diogenes Laërtius (3e eeuw n.Chr.) noemde voor vrijwel alle filosofen die hij besprak de grafschriften. In een paar zinnen kwam dan naar voren wat volgens die filosoof het basiselement van alle dingen was of hoe hij over gelukkig zijn dacht en dat hij gewoon allround heel slim was. Niet iets om je voor te schamen in de meeste gevallen.
Er zijn mensen die om minder hoogdravende dingen beroemd zijn geworden, zoals we kunnen lezen in het werk van de Griekse schrijver Athenaeus van Naucratis (rond 200 n.Chr.). Athenaeus merkt in zijn werk op dat een groep mensen zich helemaal vol kon vreten. Eerder hebben we gezien dat de Romeinse keizer Vitellius (15 - 69 n.Chr.) wel een hapje lustte. Vandaag vertelt Athenaeus wat er op de grafsteen van ene Phyromachus (die we verder alleen kennen van zijn eetzucht) stond (Geleerden aan Tafel 10.7):
[...]Deze lage geul bevat nu Phyromachus,
Die alles dat hij zag doorslikte,
Als een woeste zwarte kraai die de hele nacht rondzwerft.
Maar nu ligt hij hier gewikkeld in een versleten mantel.
Maar O, Athener, wie je ook bent,
Zalf dit graf en bekroon het met een krans,
Als hij vroeger ooit met u gefeest heeft.
Het is maar waar je beroemd om geworden bent. Vitellius was dan tenminste nog keizer...
Boekentip voor vandaag:
Athenaeus, The Learned Banqueters
De Perzische Oorlog was Griekenland's finest hour waar het op het gezamelijke wij-gevoel aankwam. De verschillende stadstaten lagen doorgaans met elkaar in de clinch, maar bij het verschijnen van een gemeenschappelijke vijand waren zij in staat de onderlinge geschillen voor een poosje te laten voor wat ze waren en zich te richten op het Perzen-vrij krijgen van Griekenland. Toen de Perzen vertrokken, vestigde zich al snel een machtsevenwicht met twee blokken: Sparta en haar bondgenoten en Athene met die van hen.
De bondgenootschappen ontwikkelden zich al vrij snel in een soort rijken onder leiding van de twee grote stadstaten. Het bondgenootschap kreeg namelijk een dwingend karakter. Volgens de Griekse historicus Thucydides (±460 - ±400 v.Chr.) beschrijft dat de Atheners minder populair werden en te maken kregen met bondgenoten die het bondgenootschap wilden verlaten. Athene greep dan meteen keihard in en zorgde ervoor dat de "bondgenoten" weer netjes in de rij zouden staan. Volgens Thucydides hadden de bondgenoten dat grotendeels aal zichzelf te danken (De Peloponnesische Oorlog I.99.3):
Hiervaan [aan het feit dat de Atheners in staat waren opstanden neer te slaan] waren de bondgenoten zelf debet; de wens om geen militaire dienst te hoeven uitvoeren heeft de meesten van hen ertoe gebracht afspraken te maken om hun deel in de kosten [van het leger van het door Athene geleide bondgenootschap] in geld te betalen in plaats van [oorlogs-]schepen en zo te voorkomen dat ze hun huis hoefden te verlaten. Dus waar Athene haar vloot vergrootte met het geld dat ze bij elkaar hadden gebracht, had een opstand altijd te kampen met een gebrek aan geld en oorlogservaring.
Het is bij Thucydides altijd interessant te zien dat hij onbedoelde langetermijnsgevolgen (waar uiteindelijk veel van de geschiedenis doos is gebeurd) weet te analyseren en zo te brengen waardoor de lezer tegenwoordig verbijsterd achterblijft met de vraag hoe ze toch zo dom hebben kunnen zijn. Dat is de kennis van achteraf, denk ik dan.
Boekentip voor vandaag:
Thucydides, The History of the Peloponnesian War
Nu ik het de afgelopen tijd een paar keer over Mithradates heb gehad, is het weer eens tijd die andere grote vijand van de Romeinse Republiek, Hannibal Barca (247 - 183 v.Chr.) te bespreken. Toen Hannibal in Italië zat en de Romeinen een aantal grote nederlagen had toegebracht, werd in Macedonië besloten dat de Carthagers er heel goed voor stonden, dus dat het slim was ze nu te gaan steunen tegen de Romeinen.
In zijn TheHistoryOf podcast over Hannibal (die ik al eerder heb aangeraden) bespreekt Jamie Redfern wat er gebeurde toen de Macedoniërs contact opnamen met de Carthagers. Vandaag gaat het over een stukje van de tekst van het verdrag dat de Macedoniërs probeerden de Adriatische Zee over te trekken. Eerder besprak ik een wettekst uit de late Romeinse tijd waarin voor de namen van de keizers (vier stuks) en hun CV's werden genoemd. De tekst van het verdrag is overgeleverd door de Griekse historicus Polybius (203 - 120 v.Chr.) en hij vertelt wie er allemaal aangeroepen werden (Romeinse Geschiedenis VII.9.2-3):
In de aanwezigheid van Zeus, Hera en Apollo, in de aanwezigheid van de geest van Carthago, van Heracles en Iolaus, in de aanwezigheid van Ares, Triton en Poseidon, in de aanwezigheid van de goden die voor ons strijden en de Zon, de Maan en de Aarde, in de aanwezigheid van de Rivieren, Meren en Wateren, in de aanwezigheid van alle goden die Macedonië en de rest van Griekenland bezitten, in de aanwezigheid van alle goden van het leger die presideren over deze eed.
Met al die goden moeten we er zeker van zijn dat ze het menen.
Boekentip voor vandaag:
Polybius, The Rise of the Roman Empire
Twee weken geleden besprak ik de Byzantijnse keizeres Theodora (±500 - 548 n.Chr.) die een belangrijke rol speelde in de regering van haar man, Justinianus I (482/483 - 565 n.Chr.). We hebben al gezien dat de Byzantijnse historicus Procopius (6e eeuw n.Chr.) weinig op had met de beide mensen, maar samen maakten ze het erg bont (Geheime Geschiedenis X.16-18):
En Theodora aan de ene kant, deed alsof ze met al haar macht aan de zijde van de Blauwen [factie in de stad die bestond uit supporters van het blauwe wagenrennersteam] en door hen de vrijheid van handelen tegenover hun tegenstanders te geven, gaf ze hen groen licht, op een behoorlijk onechte manier, om hun misdaden te plegen en hun verderfelijke daden van geweld uit te voeren. Justinianus, aan de andere kant, maakte de indruk verstoord en in het geheim haatdragend te zijn naar zijn vrouw, maar niet in staat haar direct tegen te werken en vaak wisselden de twee de schijn van gezag om en volgden de tegengestelde richting met betrekking tot elkaar. Want wanneer hij erop stond de Blauwen te straffen voor hun misdaden, zou zij, woede veinzend, een hele scène maken wanneer zij zou zeggen dat ze tegen haar zin overstemd was door haar man.
De reden dat deze twee verschillende delen van de samenleving tegen elkaar uitspeelden, was volgens Procopius omdat ze daarmee meenden te voorkomen dat de verschillende facties hun geschillen zouden bijleggen en samen tegen de keizer en zijn vrouw zouden strijden, iets dat ze niet hebben kunnen voorkomen.
Boekentip voor vandaag:
Procopius, The Secret History