Tot 40% extra korting op winters assortiment!

vrijdag 6 april 2012

Lieg over me

Marcus Tullius Cicero (106 - 43 v.Chr.) was naast een bekend spreker en politicus ook de schrijver van een groot aantal werken dat overgeleverd is. Zijn filosofische bespiegelingen en juridische teksten zullen nog wel aan bod komen. Vandaag aandacht voor het derde genre teksten van zijn hand dat in groten getale is overgeleverd: zijn brieven. Cicero schreef tientallen brieven aan vrienden. 


Eén van de interessantste brieven is die aan de historicus Lucceius. Cicero blijkt onder de indruk van het vakmanschap van deze schrijver, maar wil graag dat hij iets voor hem doet. In zijn Brief aan Lucceius uit 56 v.Chr. vraagt hij hem het volgende (Epistulae ad familiares, V.12.1):
Ik heb vaak geprobeerd persoonlijk tegen je te zeggen wat ik nu ga schrijven, maar ik werd gestuit door een clownesk soort schuchterheid. Nu dat ik niet in je nabijheid verkeer, zal ik het wat stoutmoediger zeggen: een brief bloost niet. In mij is een onvoorstelbaar en vurig verlangen, waar ik me volgens mij niet voor hoef te schamen, ontstoken, dat mijn naam in een geschiedwerk van jouw hand vaak met lofprijzing moet worden genoemd.
Even later in de brief (excuses voor de afwezigheid van concretere links) geeft Cicero aan hoe hij dit precies voor zich ziet (V.12.3):
Dus ik vraag je nogmaals op de man af om mijn acties in warmere bewoordingen te prijzen dan wat je misschien eigenlijk voelt en om in dezen de wetten van de geschiedschrijving [objectief zijn] te laten varen. Ik vraag je ook [...] om je affectie voor mij een beetje meer tentoon te spreiden dan de waarheid rechtvaardigt.
Met andere woorden: Cicero weet heet goed dat een historicus objectief moet proberen te zijn, mar probeert zijn vriend over te halen hem wat beter neer te zetten dan jij werkelijk verdient.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten