Tot 40% extra korting op winters assortiment!

maandag 30 april 2012

De geboorte van de koning

Het is Koninginnedag! Een mooi moment om stil te staan bij monarchie in de Oudheid. Vandaag geen Romeinse keizers, maar de ensi (koning) van de verschillende stadstaden in Mesopotamië, het huidige Irak. In de Mesopotamische Oudheid hing het koningschap voor een groot deel aan de steun van de specifieke god die de leiding had over het gebied waar de koning de baas over was. Hoewel de koning normaal gesproken zelf geen god was, in tegenstelling tot de farao in Egypte die wél als god werd vereerd, bemoeide de godheid in kwestie zich wel met koninklijke zaken.
Gierenstèle
een deel van de Gierenstèle


In de de 25e eeeuw v.Chr. had koning Eannatum de leiding over de stadstaad Lagaš. Deze koning is interessant omdat we van hem veel weten door de vondst van de zegenaamde Gierenstèle dat wordt genoemd als één van de gegadigden voor de titel "oudste historische document", voor wat het waard is. Op de Stèle wordt over een veldslag tussen Lagaš en de rivaliserende stad Umma verteld, maar ook over de geboorte van koning Eannatum en de rol van de godheid Ningirsu of Ninurta van Lagaš:
Heer Ningirsu bracht het zaad van Eannatum in. Bau [Eannatum's moeder] nam het zaad op en baarde hem. Over haar kind verheugde Bau zich. Inanna deed hem naast zich lopen. [...] Ningirsu mat hem met gespreide hand [...] Hij mat vijf el en een span [ca. 2,79 meter]. Ningirsu, zich hierover zeer verheugend, gaf hem een koninklijke roepingsnaam.
Een indrukwekkende figuur (en een zware bevalling, tenzij Ningirsu daar ook wat op bedacht). Eannatum was niet zomaar iemand, dus. Het werd een groot leider en een opvallende verschijning. In processies moet hij indruk gemaakt hebben op het volk, net als Beatrix tegenwoordig met Koninginnedag.

zaterdag 28 april 2012

Vier grote mannen

De Romeinse keizer Diocletianus (236/237 - 316 n.Chr., regerend: 284 - 305) in de geschiedenis in gegaan als één van de grote hervormers van het Romeinse rijk. Hij had iets nieuws bedacht na ruim een halve eeuw vol machtsstrijd en tientallen keizers, tegenkeizers en subkeizers. Van zijn hand is een nieuw regeermodel. De keizer was niet meer de eerste onder de min of meer gelijken, zoals Augustus dat bedacht had (principaat), maar echt een heerser (dominaat).


Een andere hoeksteen van de hervormingen van Diocletianus was het feit dat de Romeinen niet meer spraken over de keizer, maar over de keizers, meervoud. Diocletianus vestigde een tetrarchie waarin vier mensen de baas waren. Er waren twee Augusti (meervoud van Augustus), hoofdkeizers, en twee Caesares (meervoud van Caesar), onderkeizers, elk met hun eigen machtsgebieden. De bedoeling was dat de Augusti voor een bepaalde periode regeerden en dan samen afstand deden van de troon, waarop de Caesares de rang van Augustus kregen en er twee nieuwe Caesares werden aangesteld. Troonsopvolging en stabiliteit zouden dan gewaarborgd zijn.


Diocletianus' regering (het was op één of andere manier wel duidelijk dat hij de belangrijkste man van het viertal was) bleek te maken te hebben met grote economische problemen en vaardigde in 301 een edict uit dat deze problemen uit de weg moesten ruimen. Zoals bij meer officiële documenten het geval was (zie de brief van Claudius aan de Alexandrijnen), werden namen en grootse prestaties van de afzender genoemd. Met vier afzenders van het hoogste niveau krijg je dan dit (Prijsedict):
De Keizer Caesar Gaius Aurelius Valerius Diocletianus, plichtsgetrouw, gezegend, onoverwonnen Augustus, hogepriester van de Romeinse staatsgodsdienst, zesmalig overwinnaar van de Germanen, viermalig overwinnaar van de Sarmaten, tweemalig overwinnaar van de Perzen, overwinnaar van de Britten, overwinnaar van de Carpi [stad in midden-Italië], overwinnaar van de Armeniërs, overwinaar van de Meden en de Adiabeni [een Perzisch volk], met voor het 18e jaar macht van een tribuun, zeven maal consul, 18 keer uitgeroepen als keizer, Vader van ons Vaderland, met consulaire macht en
De Keizer Caesar Marcus Aurelius Valerius Maximinianus, plichtsgetrouw, gezegend, onoverwonnen Augustus, hogepriester van de Romeinse staatsgodsdienst, vijfvoudig veroveraar van de Germanen, viervoudig veroveraar van de Sarmaten, tweemalig overwinnaar van de Perzen, overwinnaar van de Britten, overwinnaar van de Carpi, overwinnaar van de Armeniërs, overwinaar van de Meden en de Adiabeni, met voor het 17e jaar macht van een tribuun, zes maal consul, 17 keer uitgeroepen als keizer, Vader van ons Vaderland, met consulaire macht en
Flavius Valerius Constantius, tweevoudig overwinnaar van de Germanen, tweevoudig overwinnaar van de Sarmaten, tweevoudig overwinnaar van de Perzen, overwinnaar van de Britten, overwinnaar van de Carpi, overwinnaar van de Armeniërs, overwinnaar van de Meden, overwinnaar van de Adiabeni, met voor het 9e jaar macht van een tribuun, drievoudig consul, de zeer edele Caesar, enGaius Valerius Maximinianus [bekend als Galerius], tweevoudig overwinnaar van de Germanen, tweevoudig overwinnaar van de Sarmaten, tweevoudig overwinnaar van de Perzen, overwinnaar van de Britten, overwinnaar van de Carpi, overwinnaar van de Armeniërs, overwinnaar van de Meden, overwinnaar van de Adiabeni, met voor het 9e jaar macht van een tribuun, drievoudig consul, de zeer edele Caesar - zij verklaren: 
En dáárna begint het edict. "In naam der koningin" is de archaïsche uitdrukking op Nederlandse dwangbevelen en vonnissen. De Romeinen hadden daar beduidend meer ruimte voor nodig.

donderdag 26 april 2012

De mieren van de koning

Herodotus van Halicarnassus (±485 - ±425 v.Chr) wordt vaak de Vader van de Geschiedschrijving genoemd. Hij is ook de bedenker van de namen van de werelddelen Afrika, Europa en Azië. In zijn werk beschrijft hij naast de Perzische Oorlogen, waar ik het eerder over gehad heb, ook wat hij op zijn vele wereldreizen tegengekomen is. Met eigen ogen heeft hij naar eigen zeggen nogal wat opvallende zaken gezien. Zo aanschouwde hij in Caspatyrus (een gebied in het huidige Afghanistan) het volgende tafereel (Historiën III.102:2)
In deze zandwoestijn zijn mieren die niet zo groot zijn als honden, maar groter dan vossen. De Perzische koning heeft een aantal van hen die hij daar gevangen heeft. Deze mieren leven onder de grond en graven het zand uit op dezelfde manier als dat mieren in Griekenland, waar ze heel erg op lijken wat vorm betreft, dat doen en het zand dat ze vanuit die gaten dragen, dat zit vol met goud.
Dit heeft hij zelf gezien! Mieren die goud ophalen uit de grond. Handig voor de koning! 

dinsdag 24 april 2012

De opstand in Libië (±240 v.Chr.) deel 3.

Vandaag de laatste aflevering van het drieluik over de huurlingenopstand. De hele opstand bestond volgens Polybius uit Megalopolis(203 - 120 v.Chr.) uit allerlei schermutselingen die bijzonder wreed waren. Uiteindelijk waren het de Carthagers die aan het langste eind trokken. Volgens Polybius begon de zaak te keren in het voordeel van Carthago een deel van de opstandelingen zich over gaf. Spendius kwam in handen van de vijand en bij het belegeren van de positie van Mathos gebeurde het volgende (Romeinse Geschiedenis I.86:3-4):
Hannibal [een andere dan de bekende] sloeg kamp op aan de ene zijde van de stad en Hamilcar aan de andere zijde. Hun volgende stap was om Spendius en de andere gevangenen naar de muren mee te nemen en hen daar te kruisigen zodat iedereen het kon zien.
Mathos greep onmiddellijk in en wist Hannibal levend aan Spendius' kruis te nagelen en vervolgens 30 van zijn officieren te doden. Dit was echter niet voldoende, want de beslissende gang was ingeslagen. Er volgde een veldslag waarin de Carthaagse generaals Hanno en Hamilcar (die elkaar kennelijk niet mochten) ein-de-lijk de handen ineen sloegen. Mathos werd verslagen en gevangengenomen.


Polybius vertelt in zijn slotopmerking over het conflict wat het zo onderscheidt van andere oorlogen en opstanden en noemt en passant nog wat uiteindelijk het lot van Mathos was (Romeinse Geschiedenis I.88:5-7):
Deze Libische oorlog die Carthago in zo'n gevaar had gebracht, resulteerde niet alleen in het feit dat de Carthagers Libië heroverden, maar in hun mogelijkheid om de bedenkers van de opstand op een exemplarische wijze te straffen. De laatste scene erin was een triomftocht van jongemannen die Mathos door de stad leidden en hen onderworpen aan alle soorten martelingen. Deze oorlog duurde drie jaar en vier maanden en het stak boven alle andere oorlogen die we kennen uit in wreedheid en het tarten van principes.
Er waren dus tóch principes om te tarten. Daarnaast is belangrijk dat de opstand de grote zwakte van de Carthagers blootlegde. Dit handelsvolk had geen militaire cultuur en maakte gebruik van huurlingen. Niccolò Macchiavelli (1469-1527 n.Chr.) schrijft in zijn baanbrekende Il Principe (De Vorst) dat een Italiaanse vorst uit zijn periode vooral geen gebruik moet maken van teveel huurlingen en geeft dit voorbeeld (zie pagina 55 op de PDF). 

zondag 22 april 2012

De opstand in Libië (±240 v.Chr.) deel 2.

Eergisteren heb ik het gehad over het verslag van Polybius uit Megalopolis(203 - 120 v.Chr.) over de Libische huurlingenopstand. In dit deel komt de oorlog zelf aan bod. Spendius en Mathos blijken snel de bevolking van Noord-Afrika achter zich te krijgen en weten geld bij elkaar te krijgen om de huurlingen te betalen en zo loyaal te houden. Terwijl een aantal steden belegerd wordt, breekt ook onder de Carthaagse troepen (huurlingen) op Sardinië een opstand uit. Om deze opstand de kop in te drukken sturen de Carthagers generaal Hanno met een leger... huurlingen (Romeinse Geschiedenis I.79:3-5)
Vervolgens, toen de Carthagers Hanno stuurden met een nieuw leger, liet dit leger hem in de steek en voegde zich bij de muiters die hem daarop gevangen namen en hem kruisigden. Daarna bedachten ze de meest verfijnde martelingen en martelden en doodden alle Carthagers op het eiland. Toen ze alle steden in hun macht hadden, bleven ze Sardinië bezetten tot ze ruzie kregen met de oorspronkelijke bewoners en door hen werden verdreven naar Italië.
In Afrika bleken Spendius, Mathos en hun medestander Autaritus te zitten met het feit dat de Carthagers krijgsgevangenen behoorlijk behandelden, dus besloten ze een punt te maken en lieten Gesco en de andere gevangenen opdraven (Romeinse Geschiedenis I.80:11-13):
Spendius en zijn mannen leidden Gesco en de andere gevangenen, in totaal ongeveer zevenhonderd, uit het kamp. Ze namen hen een eindje buiten het kamp en hakten hen allereerst de handen af, te beginnen bij Gesco die ze kortgeleden van alle Carthagers hadden uitgekozen als hun weldoener en met wie ze hun geschilpunten hadden gedeeld. Na het afhakken van de handen sneden ze ook andere lichaamsdelen van deze armzalige mannen af en na hen op deze manier te verminken en hun benen te breken, gooiden ze hen levend in een greppel.
Het is duidelijk dat in deze tijd de Derde Geneefse Conventie nog niet van kracht was. De Carthagers konden vervolgens niet achterblijven. Generaal Hamilcar had zo zijn eigen manier om van krijgsgevangenen af te komen volgens Polybius (Romeinse Geschiedenis I.82:2):
Ondertussen ging hij door met het doden van de vijanden die op het veld waren gevangen genomen, terwijl hij krijgsgevangenen die hem werden voorgeleid voor de olifanten wierp om zo doodgetrapt te worden. Het was hem duidelijk dat de opstand niet zou stoppen voordat de vijand volledig uitgeroeid was.

vrijdag 20 april 2012

De opstand in Libië (±240 v.Chr.) deel 1.

Strikt gesproken gaat dit niet over een opstand in Libië, maar over eentje van Libiërs in Tunesië die door Polybius uit Megalopolis(203 - 120 v.Chr.) de Libische Oorlog is genoemd. Na de Eerste Punische Oorlog waarin Rome Carthago (nabij het huidige Tunis) versloeg, kwam het leger dat voor Carthago vocht in opstand. Omdat de opstand zo interessant beschreven is door Polybius, zal deze in een aantal afzonderlijke afleveringen worden beschreven op het blog. 


Allereerst citeert Polybius de tekst van het vredesverdrag ande Eerste Punische Oorlog tussen Rome en Carthago (Romeinse Geschiedenis I.62:8-9):
"Als het Romeinse volk hiermee akkoord gaat, dan zal er onder de volgende voorwaarden vrede zijn tussen de Carthagers en de Romeinen. De Carthagers moeten heel Sicilië verlaten en geen oorlog voeren met Hiero [de koning van Syracuse, een bondgenoot van de Romeinen] of wapens opnemen tegen de Syracusanen of hun bondgenoten. De Carthagers dienen de Romeinen alle krijgsgevangenen te geven zonder daar losgeld voor te ontvangen. De Carthagers moeten de Romeinen over een periode van 20 jaar 2200 Euboeische talenten [een kleine 60.000 kilo goud] betalen."
Het Romeinse volk besloot dat dit niet voldoende was en verzwaarde de voorwaarden van het verdrag. Een flinke molensteen dus om de nek van de Carthagers. Aangezien zij met huurlingen werkten en huurlingen het werk voor het geld doen, begon het gedonder toen zij erachter kwamen dat ze nog wat te goed hadden. Volgens Polybius namen twee mannen het heft in eigen hand (Romeinse Geschiedenis I.69:9-11):
Toen Spendius en Mathos [de assertieve mannen] Gesco [de Carthaagse generaal die als afgezante naar de huurlingen was gestuurd en in hoog aanzien bij hen stond] en de Carthagers begonnen te belasteren en te beschuldigen, waren ze [de huurlingen] een en al oor, maar wanneer iemand naar voren trad om zijn mening te geven, wachtten ze niet eens af om erachter te komen of hij zou spreken voor of tegen Spendius, maar stenigden hem onmiddellijk tot de dood toe. Vele officieren en soldaten vonden op die manier de dood in de verschillende vergaderingen.
Het mag geen verrassing heten dat Spendius en Mathos met verder unanieme steun de leiding kregen over de opstand. In deel 2 van deze serie zal de opstand zelf aan bod komen en in deel 3 het laatste deel ervan, met de grimmige ontknoping.

woensdag 18 april 2012

Waarom je nooit een traag iemand kunt inhalen

De antieke Grieken waren bedreven in het bedenken van interessante paradoxen en het mensen daarover laten nadenken. Een heel grappig voorbeeld daarvan komt van de filosoof Zeno van Elea (±490 - ±430 v.Chr.). Het werk van Zeno zelf is helaas niet bewaard gebleven, maar een deel van zijn ideeën is via Aristoteles (384 - 322 v.Chr.) overgeleverd. Aristoteles gaat in zijn bekende werk Physica in op de zogenaamde "Achilles en de schildpad"-paradox (Physica VI.9:3)
De tweede [paradox. Aristoteles bespreekt meerder van Zeno's ideetjes] is de zogenaamde 'Achilles' en het houdt in dat in een wedstrijd de snelste hardloper nooit de traagste kan inhalen, omdat de achtervolger eerst het punt moet bereiken waar de achtervolgde gestart is, waardoor de tragere altijd een voorsprong houdt.
Deze redenering houdt in dat als je een wedstrijd hebt en de tragere krijgt 10 meter voorsprong bij de start, dan zal de tragere een bepaalde afstand hebben afgelegd op het moment dat de snellere die 10 meter heeft afgelegd. Wanneer de snellere op 10 meter staat, zal de tragere bijvoorbeeld 11 meter hebben afgelegd (1 meter sinds de start dus). Zodra de snellere dan op die 11 meter zit, zal de tragere weer een bepaalde afstand hebben afgelegd en zo verder tot de achterstand steeds kleiner wordt, maar nooit nul.


Wij weten allemaal intuïtief dat Zeno's redenering niet klopt, want de snellere zal de tragere wél inhalen. De vraag is alleen hoe we dat kunnen beredeneren. Dat is waar Zeno naar op zoek was. Hij zal ook wel gezien hebben tijdens de Olympische Spelen dat de snelste doorgaans de wedstrijden won, maar de redenering blijft lastig te doorgronden.


Aristoteles is eruit gekomen uit te leggen waarom Zeno het mis had. Om geen spoilers te geven, hij legt het meteen na bovengenoemd citaat uit. Maar schroom niet je er zelf in te verdiepen.

maandag 16 april 2012

Inlichtingendiensten in de Oudheid

Als je de antieke bronnen uit de Oudheid leest, kom je regelmatig gedetailleerde beschrijvingen van het leger van de vijand tegen. Meestal betreffen het legers van honderdduizenden of soms zelfs miljoenen manschappen, maar soms is het realistischer. De vraag is dan hoe de schrijvers aan hun gegevens kwamen. Eén van de manieren om aan die informatie te komen, is door het te vragen aan deserteurs die bij de vijand in de keuken hebben kunnen meekijken. Soms waren die echter niet voorhanden, dus moest er iets anders gezocht worden.


In het Assyrische rijk werden regelmatig tabletten naar belangrijke politieke figuren gestuurd. Aangezien die van klei zijn, heeft men bij opgravingen daar veel van kunnen terugvinden. Eentje daarvan heeft een opvallende inhoud over de stam van de Pukudu (wie dat ook mogen zijn) en hun voorgenomen aanval op de Assyriërs. Ik heb de originele bron niet kunnen vinden, maar wel een interessant artikel waar dit citaat op pagina 63 staat (het artikel begint op pagina 59):
...de Pukudu die de nabijheid van Uruk [een stad in Zuid-Irak] hadden bereikt, voerden tien mensen uit de omgeving weg. toen ik doormarcheerde tegen hen, doodde ik een aantal van hen en vroeg hun commandant, nadat ik hem had gevangengenomen: "Wie heeft je gestuurd?" Hij antwoordde: "Sahdu, de broer van Nabu-uszib stuurde ons met dit bevel: 'Ga en neem een man uit de omgeving van Uruk gevangen zodat ik hem kan vragen uit hoeveel manschappen het leger van Assyrië dat zich daar bevindt, bestaat en wat hun doel is.'"
Als de deserteurs niet naar je toe komen, moet je wat anders bedenken.

zaterdag 14 april 2012

Objectiviteit

Geschiedenis is een vakgebied waar interpretatie van de feiten voor een heel groot deel afhankelijk is van de wereld waar de historicus zich in bevindt. In de geschiedfilosofie zijn we inmiddels doordrongen van het feit dat men altijd goed in de gaten moet houden welke bronnen gebruikt worden en wat voor agenda die kunnen hebben. Vooral in de Oudheid is dan een issue omdat de feiten simpelweg niet meer puur tot ons komen, áls ze dat ooit al waren geweest.


Eén van de grote historici van de Oudheid is Polybius uit Megalopolis (203 - 120 v.Chr.) die een belangrijke bron is voor wat we weten over de oorlogen tussen de Romeinen en de handelsnatie van de Carthagers in het huidige Tunesië. In zijn Romeinse Geschiedenis probeert Polybius te achterhalen hoe het komt dat de Romeinen tijdens zijn leven de macht in het Middellands Zeegebied naar zich toe hebben getrokken. In zijn eerste boek vertelt hij over de Eerste Punische Oorlog.


Polybius noemt twee schrijvers die hem zijn voorgegaan in het beschrijven van de oorlog, Philinus van Agrigentum en Quintus Fabius Pictor uit de derde eeuw v.Chr.. Deze twee schrijvers zijn voor Polybius een reden geweest om over deze oorlog te schrijven (Romeinse Geschiedenis I.14:2-5)
Ik beschuldig hen niet van doelbewuste onjuistheid, gegeven hun karakter en hun principes, maar ze lijken te handelen als waren ze verliefd; Op grond van zijn overtuigingen en constante partijdigheid stelt Philinus dat de Carthagers in elke situatie wijs, juist en moedig handelden en de Romeinen niet, terwijl Fabius precies de tegenovergestelde positie inneemt. In andere zaken van het leven hoeven we dergelijk favoritisme niet uit te sluiten, want een goed man hoort van zijn vrienden en zijn land te houden en hij dient de haat en de genegenheden van zijn vrienden te delen, maar hij die de rol van de historicus inneemt, dient dat soort dingen te negeren en vaak, als hun acties dat rechtvaardigen, moet hij hoogachtend spreken over zijn vijanden en hen met de hoogste lof prijzen terwijl hij kritisch en zelfs verwijtend is naar zijn naaste vrienden, mochten de tekortkomingen van hun gedrag deze taak op hem brengen.
Voor een historicus van ruim voor het begin van onze jaartelling klinkt dit bijzonder modern. Of Polybius volledig juist is in zijn interpretaties, dat is nooit met volledige zekerheid vast te stellen, maar het feit dat hij zich alleen al bewust is van het probleem maakt zijn werk interessant.

donderdag 12 april 2012

Homo's in het leger

Tot een paar jaar geleden hanteerde het Amerikaanse leger het DADT-beleid (Don't ask, don't tell) waar het ging om homoseksualiteit in het leger. Omdat homoseksualiteit niets nieuws is, duikt het in de antieke bronnen ook op. In het werk Anabasis van de eerder genoemde Xenophon (±430 - 355 v.Chr.) vinden we een verwijzing naar homoseksualiteit terug in een gebeurtenis tijdens een gevecht. De Grieken staan nu min of meer onder bevel van Xenophon en strijden mee met Seuthes II van Thracië (het gebied dat bestaat uit Bulgarije, een deel van Griekenland en het Europese deel van Turkije). Seuthes beveelt mensen die weerstand bieden te doden. Op een gegeven moment gebeurt volgens Xenophon het volgende (Anabasis VII:4 7-8): 
Episthenes, een Olynthiër [uit de stad Olynthos in Noord-Griekenland], was een pederast; toen hij merkte dat een mooie, nauwelijks volwassen knaap, die een klein schildje droeg, op het punt stond gedood te worden, snelde hij naar Xenophon en smeekte hem het mooie knaapje te redden. Xenophon begaf zich naar Seuthes en vroeg hem de knaap niet te doden; hij verklaarde hem de speciale geaardheid van Episthenes en vertelde dat deze eens een compagnie soldaten had samengesteld louter op basis van fysieke schoonheid en dat hij met die compagnie als een moedig man had gedragen.
In de Griekse Oudheid was homoseksualiteit heel normaal en er blijkt nergens uit Xenophon's tekst dat wie dan ook ik deze episode raar opkeek bij het verzoek van Episthenes. Hij viel gewoon op jongens. Dit is iets waar we in de moderne wereld, zeker in een machocultuur als het leger, wat wat van kunnen leren.

dinsdag 10 april 2012

Wat is een staatsman?

Onder de belangrijkste erfgoederen uit de Oudheid wordt de Griekse filosofie (Metafysica) gerekend en daarvan wordt Plato (± 427 - 347 v.Chr.) vaak als één van de grootsten, zo niet de allergrootste, gezien. Plato maakt doorgaans gebruik van dialogen waarin hij verschillende personages tegen elkaar laat spreken en zo een onderwerp behandelt. 

In zijn werk Staatsman begint Plato door een Vreemdeling tegen Socrates Jr. te laten uiteenzetten hoe je een staatsman moet definiëren. Een staatsman bedrijft politiek en dat definieert hij door de kennis die daarmee gemoeid is, door steeds een tweedeling te maken steeds verder te verfijnen. Socrates Jr. blijkt het hier helemaal mee eens te zijn en maakt zijdelings bevestigende opmerkingen. De Vreemdeling vat samen waar ze tot dat moment aangekomen zijn. Politiek behelst volgens de Vreemdeling het volgende (Staatsman 267a e.v., met mijn opmerkingen tussen vierkante haken):
VREEMDELING: Laten we teruggaan naar het beginpunt en tot het eindpunt de draden van het gesprek aan elkaar knopen tot een definitie van het vakgebied 'politiek'.
SOCRATES JR: Uitstekend.
VREEMDELING:In de eerste plaats merkten we bij de louter theoretische kennis[niet praktisch dus] op dat er een deel is waarbij instructies [geen adviezen] worden gegeven. Door te vergelijken konden we zeggen dat in een deel ervan eigen instructies worden gegeven [dus niet van een ander]. Het grootbrengen van dieren [geen levenloze voorwerpen] is daarvan weer een onderdeel, en niet het geringste. Een van de mogelijkheden bij het grootbrengen van dieren is het grootbrengen in kuddeverband [dus niet met losse dieren]. Eén van de vormen van dat laatstgenoemde is het grootbrengen van lopende dieren [geen vissen of vogels]. Dáárin hebben we in het bijzonder de kennis onderscheiden die het houden van ongehoornde dieren bevat [sorry, schapen!]. Willen we die nog weer verdelen, dan moeten we liefst drie kenmerken vervlechten en ze onder de ene noemer 'het vakgebied dat zich richt op kudden van dieren die niet kruisen [dus geen paarden en ezels] brengen. Als onderdeel daarvan blijft, voorzover het om tweevoeters gaat [geen viervoeters dus], niets anders over dan het hoeden van mensen. En dáár zochten we naar, naar het vakgebied dat je zowel koningschap als politiek kunt noemen.
Behoorlijk omslachtig als je het mij vraagt, maar volgens Socrates valt hier niets op af te dingen. Ik leg mijn boekje nu maar weg, want de Vreemdeling kondigt aan dat hij dit nu verder gaat uitbouwen tot een definitie waar alles in zit...

zondag 8 april 2012

Vrolijk Pasen vanuit de Oudheid

Een oud-studiegenoot van me is bezig met een promotieonderzoek over Griekse godinnen. Via hem kwam me een afbeelding van een standbeeld van de godin Artemis van Ephesus onder ogen. In de Oudheid waren er zeven gebouwen die werden gezien als de Zeven Wereldwonderen. Eentje daarvan is de Tempel van Artemis in Ephesus in het huidige Turkije. Daar werd de Griekse godin Artemis vereerd. Zij werd als op de afbeelding afgebeeld.

Foto: ©Mark Beumer

Het mag speculatie zijn, maar het is zeker opvallend. Zo rond Pasen ga je dingen zien die er misschien niet zijn. De veelheid aan eivormige voorwerpen op Artemis' borst kunnen borsten of vruchten zijn, als vruchtbaarheidssymbolen, maar misschien zijn het eieren. Helemaal onderaan staan beesten met lange oren. Zouden dat hazen zijn? 

Hoe dan ook: fijne paasdagen en laat Artemis en Ostara je weg leiden!

vrijdag 6 april 2012

Lieg over me

Marcus Tullius Cicero (106 - 43 v.Chr.) was naast een bekend spreker en politicus ook de schrijver van een groot aantal werken dat overgeleverd is. Zijn filosofische bespiegelingen en juridische teksten zullen nog wel aan bod komen. Vandaag aandacht voor het derde genre teksten van zijn hand dat in groten getale is overgeleverd: zijn brieven. Cicero schreef tientallen brieven aan vrienden. 


Eén van de interessantste brieven is die aan de historicus Lucceius. Cicero blijkt onder de indruk van het vakmanschap van deze schrijver, maar wil graag dat hij iets voor hem doet. In zijn Brief aan Lucceius uit 56 v.Chr. vraagt hij hem het volgende (Epistulae ad familiares, V.12.1):
Ik heb vaak geprobeerd persoonlijk tegen je te zeggen wat ik nu ga schrijven, maar ik werd gestuit door een clownesk soort schuchterheid. Nu dat ik niet in je nabijheid verkeer, zal ik het wat stoutmoediger zeggen: een brief bloost niet. In mij is een onvoorstelbaar en vurig verlangen, waar ik me volgens mij niet voor hoef te schamen, ontstoken, dat mijn naam in een geschiedwerk van jouw hand vaak met lofprijzing moet worden genoemd.
Even later in de brief (excuses voor de afwezigheid van concretere links) geeft Cicero aan hoe hij dit precies voor zich ziet (V.12.3):
Dus ik vraag je nogmaals op de man af om mijn acties in warmere bewoordingen te prijzen dan wat je misschien eigenlijk voelt en om in dezen de wetten van de geschiedschrijving [objectief zijn] te laten varen. Ik vraag je ook [...] om je affectie voor mij een beetje meer tentoon te spreiden dan de waarheid rechtvaardigt.
Met andere woorden: Cicero weet heet goed dat een historicus objectief moet proberen te zijn, mar probeert zijn vriend over te halen hem wat beter neer te zetten dan jij werkelijk verdient.

woensdag 4 april 2012

Zolang de wereld draait

Zoals eerder aangegeven, Marcus Velleius Paterculus (±19 v.Chr - na 31 n.Chr.) was een groot fan van de redenaar Marcus Tullius Cicero (106 - 43 v.Chr.). Nadeel voor Cicero was dat een aantal belangrijke mensen in zijn tijd géén grote fan waren van Marcus Tullius Cicero, waaronder Marcus Antonius (83 - 30 v.Chr.). Toen Antonius samen met Octavianus en Lepidus de feitelijke macht in Rome overnam, kwamen de belangrijkste politieke tegenstanders van het drietal op een zwarte lijst te staan. Het proscriptio (simpel gezegd een openbare veroordeling als vijand van de staat) werd tegen hem uitgesproken en op bevel van Antonius werd de redenaar gedood.


Velleius Paterculus was het hier niet mee eens en in één van de grootste stukken slijmballerij uit de Oudheid richt hij zich tot Antonius (Romeinse Geschiedenis, II.66:3-5):
Toch heb jij niets bereikt, Marcus Antonius! (Ja, ik voel me gedwongen het kader van mijn geplande werk te buiten te gaan, mijn hart bonst en trilt van verontwaardiging!) Niets, ik herhaal het, heb jij bereikt door een premie uit te loven voor het afhakken van dat luisterrijke hoofd met die hemelse stem, niets door je lugubere loon om mensen aan te stichten tot moord op de man die ooit Redder des Vaderlands was, een consul [één van de twee hoogste politieke ambten in de Republiek] van zulk formaat.Waarvan immers beroofde jij Cicero toen? Van dagen vol angst, van een oude dag en een leven dat onder jou als vorst ellendiger zou verlopen dan zijn dood was onder jou als Triumvir ["drieman," lid van het driemanschap met Octavianus en Lepidus]. Maar de roem en glorie van zijn daden en woorden, die heb jij niet weggehaald, nee, die heb je juist vergroot! Cicero leeft en zal leven in de herinnering van alle eeuwen en zolang de structuur van dit heelal (door toeval of de voorzienigheid of hoe dan ook tot stand gekomen), zolang dit universum dat hij welhaast als enige Romein voor zijn geestesoog heeft aanschouwd, met zijn verstand heeft omvat en in zijn welsprekendheid heeft belicht, overeind blijft, even lang zal het op zijn tocht door de tijd vergezeld gaan van Cicero's heerlijkheid. Alle toekomstige generaties zullen bewondering koesteren voor zijn geschriften tegen jou en zullen jouw daad jegens hem verfoeien en vervloeken; ja, sneller zal de mensheid uit de wereld zijn verdwenen dan Cicero's genie.
Zolang het heelal de huidige structuur houdt, blijven we Cicero onthouden. Kan best zo zijn, want Cicero is toch één van de grootste schrijvers uit de Oudheid. Kennelijk bestonden er alleen wel verschillen van opvatting over zijn verdienste.

maandag 2 april 2012

Een generaal zo wreed als de juf

In het werk Anabasis van Xenophon (±430 - 355 v.Chr.) wordt deel 1 afgesloten met de dood van de Perzische troonpretendent Cyrus de Jongere in de strijd tegen zijn broer Artaxerxes. Het Griekse huurlingenleger werd door de Perzische generaal Tissaphernes begeleid en van voedsel voorzien tot Xenophon meldt (Anabasis II.5.31-32) dat de Pers een list bedenkt en succesvol uitvoert. Vijf Griekse generaals worden gedood en er volgt een lange periode van gevechten.


Eén van de gedode generaals is de leider van de expeditie, Clearchos van Sparta. Xenophon geeft na het melden van zijn dood een korte omschrijving van de carrière van deze generaal en zijn lotgenoten. Clearchos was een echte beroepsvechter die leefde voor zijn werk, schrijft hij. Hij had een natuurlijk gezag en straalde op het slagveld rust en vastberadenheid uit. Eén ding had hij wel tegen (Anabasis II.6.12):
Maar zodra het gevaar voorbij was en zij onder een andere bevelhebber konden gaan dienen, waren er velen die hem verlieten. Want hij had niets beminnelijks over zich, steeds was hij streng en bars, zodat de soldaten tegenover hem dezelfde gevoelens koesterden als de schoolkinderen tegenover hun leermeester.
Clearchos behandelde zijn soldaten alsof het schoolkinderen waren: wreed en streng! Tegenwoordig behandelt de leraar de kinderen als een sergeant en is dat wreed. Er was dus een tijd dat soldaten schoolmeesters al erg vonden.