Tot 40% extra korting op winters assortiment!

dinsdag 31 december 2013

Een tien is te koop

Eerder besprak ik de positie van leraren in de Griekse Oudheid. Leraren waren tirannen, soms zó erg dat soldaten bang waren voor een generaal die zich gedroeg als een schoolmeester. In de Sumerische tijd was dat niet veel anders. De Sumeriërs hadden een uitgebreid schoolsysteem waarvan verschillende kleitabletten met schrijfoefeningen zijn teruggevonden.

Minstens zo interessant zijn de "dagboeken" die door leerkrachten zijn opgetekend. Een schoolmeester (of "schoolvader") tekent zijn dagelijks leven op en dat bevat wat eigenaardigheden, zoals de Oekraïense Sumeroloog Samuel Noah Kramer (1897- 1990) aangeeft. Een leerling is het zat dat hij steeds geslagen en genegeerd wordt door zijn schoolmeester en besluit het tegen zijn vader te zeggen. Die besluit op de PR-toer te gaan om de docent op andere gedachten te krijgen waar het zijn zoon aangaat. Wat volgde was een luxe behandeling (The Sumerians p. 239-240):
[...De vader sprak de leraar aan...] "Mijn kleine jongen heeft zijn handen geopend en u liet wijsheid daar binnen gaan. U toonde hem alle fijne kneepjes van het schrijversvak, je toonde hem de oplossingen van wiskundige problemen, je toonde hem hoe je het spijkerschrift diep moet maken."
Vervolgens draagt de vader zijn slaven op om de leraar goed te verwennen met geurige olieën en dat soort spul, en met extra salaris, kleding en een ring. De reactie van de leraar is ook opgetekend:
"Jongeman, omdat je mijn woorden niet gehaat hebt en ze niet hebt genegeerd, moge je de schriftkunst van begin tot einde afronden. Omdat je alles zonder karigheid hebt gegeven en me meer salaris dan mijn moeite verdient, en me hebt geëerd, laat Nidaba, de koningin van de beschermengelen, jouw beschermengel zijn; laat je puntige pen goed voor je schrijven en laat je oefeningen geen fouten bevatten." 
Met andere woorden: goeie punten zijn te koop!

Boekentip voor vandaag:
Samuel Noah Kramer, The Sumerians

zondag 29 december 2013

De dood van de koning is niet eervol genoeg

Je kunt ze niet veel indrukwekkender vinden. Een koning kan hooguit de status van koning Narmer (voor de Grieken Mênês) bereiken. Hij was het die als eerste één land van Egypte wist te maken. We hebben hem eerder gezien ten hij één van zijn vijanden aan het afmaken was. Vandaag kijken we naar een stukje in zijn biografie waar hij waarschijnlijk niet enthousiast om is geweest: zijn dood.

Ook goddelijke koningen komen op een gegeven moment te overlijden. Sommigen sterven in oorlogen, anderen bezwijken aan een ziekte, weer anderen worden vermoord. Narmer was anders. Hij komt op een merkwaardige manier aan zijn einde. Volgens de Grieks-Egyptische historicus Manetho (3e eeuw v.Chr.) werd hij gedood door een nijlpaard. Nu wordt het nijlpaard als één van de gevaarlijkste dieren ter wereld beschouwd, maar toch is er iets lulligs aan het gedood worden door zo'n lomp ogend beest. Laat het dan een leeuw of een beer zijn, of een krokodil...

Wat Manetho zélf meldt, is niet bekend, maar verschillende latere historici wijden een paar regeltjes aan zijn werk over Narmer. Sextus Julius Africanus (±160 - ±240 n.Chr.) merkt het volgende op (Fragment 6):
De eerste dynastie telde acht koningen, waarvan Mênês de eerste, 62 jaar regeerde. Hij werd meegenomen door een nijlpaard en kwam om.
De Nijlpaardgodin Taueret

Volgens Eusebius van Caesarea (±263 - ±339 n.Chr.), de huisbiograaf van keizer Constantijn (±280 - 337 n.Chr.) ging het als volgt (Fragment 7a):
Hij [Narmer] voerde een buitenlandse expeditie en won daarmee roem, maar werd weggedragen door een nijlpaard.

Eusebius meldt nóg een versie van de dood van de koning, in deze versie ging het zo (Fragment 7b):
Hij werd weggedragen door een nijlpaard-god.
Eerst werd hij gedood door een nijlpaard, toen meegenomen door een nijlpaard en later meegenomen door een nijlpaard-god. Het wordt steeds eervoller! 

Boekentip voor vandaag:
Manetho, Aegyptica & Tetrabiblos

vrijdag 27 december 2013

Spanje ligt ten Westen van Engeland!

De Romeinen hebben een groot gebied veroverd en eeuwenlang onder controle weten te houden. Dit is een bijzondere prestatie en niet alleen in militair en politiek opzicht. Om een gebied te kunnen veroveren is het belangrijk om te weten waar het precies ligt ten opzichte van de andere gebieden die je kent. De Romeinen hadden wel kaarten, maar er was toch iets mis met het geografisch begrip dat ze hadden. Zo schrijft historicus Publius Cornelius Tacitus (±56 - 117 n.Chr.) met een zekere arrogantie in zijn toon waar Britannia ligt (Agricola X):
Voorstelling van de ligging van Britannia ten
opzichte van de andere gebieden.
Bron: Tacitus, Dialoog over de
welsprekendheid, Agricola, Germania

(Baarn 1992) p. 104.
Van Britannia's aardrijkskundige ligging en van zijn volkeren, die reeds door vele schrijvers zijn beschreven, wil ik niet gewagen om mij met dezen te meten op het stuk van vakmanschap of van talent, maar omdat in die dagen [in de tijd van Tacitus' schoonvader Gnaeus Julius Agricola (13 - 93 n.Chr.), gouverneur van de regio] voor het eerst volkomen is onderworpen: daarom zal datgene wat mijn voorgangers, omdat zij er nog geen grondige kennis van hadden, met welsprekendheid [interessant...] hebben opgesmukt, werkelijkheidsgetrouw te boek hebben gesteld.
Want hoe het werkelijk zit is als volgt:
Britannia, onder de eilanden waar de Romeinen van weten het grootste, strekt zich naar geografische uitgebreidheid en ligging naar het Oosten tegenover Germania, naar het Westen tegenover Hispania [Spanje] uit; in Zuidelijke richting ligt het zelfs binnen de gezichtskring van de Galliërs. Zijn Noordelijke kusten, waartegenover zich geen landen bevinden, worden gebeukt door de onmetelijke open zee.
Het is makkelijk om Tacitus voor zijn verkeerde voorstelling van zaken te bekritiseren, want de kennis die wij tegenwoordig hebben, is gebaseerd op technologie die de Romeinen nog niet tot hun beschikking hebben, maar het arrogante toontje in dit stukje werkt wel op de lachspieren.

Boekentip voor vandaag:
Tacitus, Agricola

woensdag 25 december 2013

Beschaving door hoerenbezoek

Koning Gilgameš van Uruk is eerder met wat wel eens een proto-democratie is genoemd, aan bod gekomen. Dit is echter niet de hoofdmoot van het verhaal van de koning. Gilgameš was op een epische tocht op zoek naar onsterfelijkheid, een tocht waarin hij overigens faalde. Wie ook niet onsterfelijk bleek te zijn, was Enkidu, de wilde man uit de bossen die vrienden werd met de koning, maar voor zijn rol in het verslaan van een monster door de goden werd gestraft met de dood.
Enkidu en Šamhat
Bron: Eclectic/Eccentric

Enkidu was door de goden geschapen om Gilgameš van zijn arrogantie af te helpen. Hij leefde in het bos met de dieren en kende de menselijke samenleving niet. Op een gegeven moment klaagt een jager bij de koning dat iemand in het bos zijn vallen sloopt. Gilgameš weet er wel raad mee en stuurt Šamhat, een prostituée en/of priesteres mee met de jager om Enkidu naar de mensen te krijgen zodat de jager weer aan de slag kan. Op een gegeven moment komt de kudde met een aantal beesten en één man drinken bij een plas en dan gebeurt het (Gilgameš-epos, p.4-5):

"Dat is hem, Šamhat! laat je geknepen armen los, toon je geslacht zodat hij zich kan vergapen aan je schoonheid. Wees niet beknot - neem zijn energie in je op! Zodra hij je ziet, zal hij naar je toe komen. Spreid je rok uit zodat hij op je kan liggen, en volbreng voor deze primitieveling de taak van vrouwelijkheid! Zijn dieren, die in de wildernis zijn gegroeid, zullen vreemd worden voor hem en zijn lust zijn over je kreunen."
en ja hoor...
[...] Zes dagen en zeven nachten  lang bleef Enkidu opgewonden en had gemeenschap met de prostituée, totdat hij voldaan was van haar charmes. Maar toen hij zijn aandacht op zijn dieren vestigde, zagen de gazellen Enkidu en renden weg, de wilde dieren namen afstand van zijn lichaam.
Enkidu was overstag. Hij ging mee naar Uruk en werd beste maatjes met de koning. De beste manier om beschaafd te worden is immers... hoerenbezoek.

Boekentip voor vandaag:
Andrew George, The Epic of Gilgamesh

maandag 23 december 2013

De goden zijn ook maar een mens!

De meeste religies waar we tegenwoordig het meeste mee te maken hebben, zijn monotheïstische godsdiensten met een almachtige godheid. We hebben eerder al gezien dat deze kern van het godsbegrip in de oudheid niet altijd gold. In de Griekse oudheid was het minstens net zo ingewikkeld. Goden hadden relaties met elkaar en hadden zowel in het godenrijk als beneden bij de mensen zo hun lievelingetjes. Dit komt heel duidelijk naar voren in het verhaal van de Trojaanse Oorlog zoals dit door de dichter Homerus (8e eeuw v.Chr.) wordt voorgesteld.


Thetis smeekt Zeus iets voor Achilles te doen.
Bron: Wikipedia
De Ilias, Homerus' werk over de Trojaanse Oorlog, begint met een ruzie tussen de machtige krijger Achilles en Agamemnon, de leider van de expeditie. Beide heren hadden de steun van de oppergod Zeus, dus daar was in eerste instantie niet veel van te verwachten. Als gevolg van de ruzie besloot Achilles niet meer mee te vechten onder Agamemnon. Hij zwoor dat de Grieken nog een moment zouden meemaken dat ze het zó moeilijk zouden hebben dat ze zouden wensen dat Achilles aan hun zeide zou meevechten. Vervolgens trok hij zich terug naar zijn tent.

Nu is Achilles de zoon van een man, Peleus, en een godin, Thetis. Thetis verhoorde Achilles' gebeden om ervoor te zorgen dat de Grieken iets zou overkomen en spoorde haar aan bij Zeus iets te regelen (Illias 395ff):
In mijn vaders huis vernam ik van u vaak het trotse verhaal, hoe jij alleen onder alle goden Zeus, die de hemel verduistert, redde van een smadelijk lot, toen de anderen, die de Olympus bewonen - Hera, Poseidon en Pallas Athena -, van plan waren om hem met ketenen te boeien. Jij, godin, bent toen gekomen om hem hiervan te redden. Vlug riep u naar de olympus het monster met de honderd armen, door de goden Briareus, door de mensen Aegaeon genoemd, een machtigere reus nog dan zijn vader. Naast Zeus zette hij zich neer, zo geweldig van uitzicht, dat de zalige goden afdeinsden van schrik en de ketenen geen kluisters werden van een god. Vertel hem dáárvan, bij hem gezeten, zijn knieën omklemd. Als je kunt, overreed hem de Trojanen te helpen, de Grieken terug te dringen naar hun schepen, met de zee in de rug hen af te slachten. Dan zullen ze weten wat hun koning waard is; dan zal hun koning weten wat een dwaas hij was om de edelste van allen te grieven.
Niet alleen toont Achilles zich wrokkig; hij is ook maar een mens (of tenminste voor een deel). Ook blijken de goden ook angsten te kennen voor iets dat veel groter is dan zijzelf. Een heel ander godenbeeld dan we gewend zijn. 

Boekentip voor vandaag:
Homerus, Ilias & Odyssee

zaterdag 21 december 2013

Iemand de wind uit de zeilen nemen

Een jaar geleden besprak ik de situatie in Italië tijdens de Tweede Punische Oorlog (218  - 201 v.Chr.) van Rome tegen Carthago en de geniale PR-truuk die de Carthaagse generaal Hannibal (247 - 183 v.Chr.) uithaalde om de Romeinse dictator Quintus Fabius Maximus (±275 - 203 v.Chr.) in diskrediet te brengen. Vandaag gaan we naar een andere grote oorlog in de Oudheid, de Peloponnesische Oorlog (431 - 404 v.Chr.) tussen Athene en Sparta.

Er was iets merkwaardigs aan de hand aan het begin van deze oorlog. De grote leider van de Atheners, Perikles (±495 - 429 v.Chr.) was bevriend met de Spartaanse koning Archidamus II (r. ±476 - 427). Ondanks de vriendschap pleitte Perikles voor oorlog tegen Sparta. Perikles had echter in zijn politieke slimheid in de gaten dat zijn tegenstanders de vriendschap tussen hemzelf en de koning van de vijand konden gebruiken om hem onderuit te halen. Volgens de Griekse historicus Thucydides (±460 - 400 v.Chr.) besloot hij zijn politieke tegenstanders vóór de oorlog al de wind uit de zeilen te halen (De Peloponnesische Oorlog II.13.1):
Toen de Spartanen zich nog aan het verzamelen waren bij de Isthmus of aan het marcheren waren alvorens Attika [de regio van Athene] binnen te vallen, bedacht Perikles, zoon van Xanthippus, dat Archidamus, die een vriend van hem was, bij de op hande zijnde invasie, misschien zijn [van Perikles] landerijen met rust zou passeren zonder ze te verwoesten. Dit zou hij kunnen doen, ofwel uit persoonlijke wens om hem terwille te zijn, ofwel onder instructies vanuit Sparta met als doel een vooroordeel tegen hem [Perikles] te doen ontstaan [...] Hij nam daarom de voorzorgsmaatregel van de verklaring aan de Atheners in de volksvergadering dat, hoewel Archidamus zijn vriend was, zijn vriendschap niet zover doorvoerde dat hij de staat eronder zou laten lijden en dat hij, als de vijand zijn huizen en landen uit zou zonderen ten opzichte van de rest en hen niet zou plunderen, dat hij ze onmiddellijk zou opgeven en staatsbezit zou maken, zodat hij niet onder verdenking zou komen te staan.
Dit zullen zijn politieke tegenstanders niet leuk hebben gevonden...

donderdag 19 december 2013

Slaven over de balk gooien

Een paar maanden geleden kwamen de Wetten van Hammurabi uit de 18e eeuw v.Chr. aan bod. Daarin kwam naar voren dat de positie van vrouwen, in het bijzonder: dochters, heel anders was dan tegenwoordig. Vandaag kijken we weer naar de wetten rondom slavernij in de Romeinse tijd, zoals die zijn opgetekend door de Romeinse jurist Gaius (±110 - ±180 n.Chr.). Gaius besteedt aandacht aan een wetswijziging van de keizer Antoninus Pius (86 - 161 n.Chr.) die de positie van slaven verbeterde door te stellen dat het mishandelen en doden van je eigen slaven ook gevolgen zou hebben. Dit was echter niet (louter) uit medelijden voor deze slaven, zo blijkt uit Gaius' werk (Instituten I.53):
Want volgens een wet van de gewijde keizer Antoninus wordt bepaald, dat hij, die zijn slaaf zonder grond heeft gedood, niet minder aansprakelijk wordt gesteld dan hij, die een slaaf van iemand anders heeft gedood. Maar ook een te grote hardvochtigheid van meesters wordt door een constitutie van dezelfde keizer beteugeld; want [...] indien de strengheid van de meesters ondragelijk schijnt, mogen dezen worden gedwongen hun slaven te verkopen. En beide constituties zijn rechtvaardig, want wij moeten ons recht niet misbruiken; om die reden wordt ook aan verkwisters het beheer over hun vermogen ontzegd.
Met andere woorden, behandel je slaven goed, want je moet je vermogen niet over de balk gooien. We hebben hier een voorbeeld van een modern ogende wet waar een heel ander idee achter zit dan je zou denken. Al zouden de slaven hier  vast heel blij mee zijn geweest.

dinsdag 17 december 2013

Iemand voor een muur zetten

Het Romeinse leger verloor de slag bij
Agendicum (107 v.Chr.) en werden gedwongen
onder het juk te passeren.
Bron: Wikipedia
Gaius Julius Caesar (100 - 44 v.Chr.) is al verschillende keren aan bod gekomen in dit blog, maar dit was steeds in zijn hoedanigheid van staatsman en generaal. Caesar was daarnaast ook een belangrijk historicus die zijn eigen veldtochten met veel details optekende. Of dit eenzijdige verhalen oplevert is een vraag die gesteld mag worden, waar we hebben met zijn werk tenminste één kant van het verhaal. Het bekendste werk van Caesar gaat over zijn verovering van Gallië.

In de beginfase van zijn veldtocht, in 58 v.Chr., kwam Caesar in contact met de Helvetii, een volk in het huidige Zwitserland. De Helvetii waren geduchte tegenstanders die eerder een Romeins leger in de pan hadden gehakt en de overlevenden gedwongen hadden onder het juk te gaan, een grove belediging voor een verliezend leger. De Helvetii kwamen later echter in lastiger vaarwater terecht omdat een aantal andere Keltische en Germaanse stammen probeerden heerschappij over heel Gallië, dus ten koste van de Helvetii, te verkrijgen. Om die reden besloten de Helvetii richting Romeins gebied te trekken met het verzoek daar de grens over te steken.

Caesar wilde er duidelijk voor zorgen dat een belediging als die bij Agendicum had plaatsgevonden, hem niet zo overkomen. Daarnaast had hij geen vertrouwen in het vermogen van de Helvetii zich te gedragen binnen de Romeinse grenzen. Dus besloot hij een truuk uit te halen (Gallische Oorlog 7-8):
[...Caesar wilde de Helvetii niet doorlaten...] Toch antwoordde hij [Caesar schreef in de 3e persoon enkelvoud over zichzelf] de gezanten dat hij tijd nodig had om erover na te denken en dat ze, als ze wat wilden op de dag voor 13 april moesten terugkomen.Ondertussen bouwde hij met de legioenen die hij bij zich had en de soldaten die zij hadden verzameld vanuit de Provincie een doorlopende muur, zestien Romeinse voet hoog [bijna 5 meter] en een gracht vanaf het Meer van Genève, die in de Rhône stroomt, naar de Jura, die het gebied van de Helvetii van dat van de Sequani scheidt, over een afstand van negentien Romeinse mijl [ongeveer 28,5 km].
Caesar versterkte de muur en de regio eromheen met forten en troepen en wachtte tot 12 april. Toen de Helvetii terugkwamen, stonden ze voor een muur van vijf meter hoog en bijna dertig kilometer lang. Caesar's antwoord was: nee.

Boekentip voor vandaag:
Julius Caesar, Oorlog in Gallië

zondag 15 december 2013

De gwote wedenaaw en zijn spwaakgebwek

Vorige week besprak ik het werk van de Romeinse redenaar  Marcus Tullius Cicero (106 - 43 v.Chr.) die zei dat een redenaar vooral veel kennis van zaken moest hebben om een goede speech te kunnen houden. Daar heeft hij volkomen gelijk in, maar het niet hebben van een spraakgebrek moet toch ook een pluspunt zijn voor een redenaar, toch?

Misschien wel de bekendste redenaar uit de Oudheid, naast Cicero, was Demosthenes van Athene (384 - 322 v.Chr.). Hij had een spraakgebrek, maar heeft dat overwonnen. Volgens de Griekse biograaf Diogenes Laërtius (3e eeuw n.Chr.) werd hij geholpen door Eubulides van Milete (4e eeuw v.Chr.) (Euclides 108):
Demosthenes was waarschijnlijk zijn [Eubulides] leerling en verbeterde op die manier zijn verkeerde uitspraak van de letter R.
Volgens de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) had Demosthenes een aantal oefeningen om van zijn spraakgebreken (want het ging om veel meer dan alleen de letter R) af te komen. Of die in samenwerking met Eubulides zijn uitgevoerd, is niet bekend (Demosthenes XI.1):
Voor zijn lichamelijke tekortkomingen paste hij de oefening die in zal beschrijven toe, zegt Demetrius van Phalarum [(± 350 - 285)] die zegt dat hij er van Demosthenes zelf, die inmiddels oud is, over gehoord heeft. De onduidelijkheid en het geslis van zijn spraak corrigeerde hij en haalde hij weg door steentjes in zijn mond te nemen en vervolgens toespraken te reciteren. Hij oefende zijn stem door te spreken terwijl hij rende of steile hellingen op ging en door in één adem toespraken of verzen te reciteren. Verder had hij thuis een grote spiegel waar hij voor ging staan en door zijn oefeningen in uitspraak ging.
Demosthenes heeft duidelijk veel moeite moeten doen om te komen waar hij was en als dat hem niet gelukt zou zijn, zouden we hem waarschijnlijk allemaal allang vergeten zijn. Inspirerend verhaal voor mensen die iets willen bereiken waar ze op het eerste gezicht geen talent voor lijken te hebben.

Boekentip voor vandaag:
Malcolm Gladwell, David en Goliath
Niet over Demosthenes zélf, maar over mensen die against all odds toch dingen bereiken.

vrijdag 13 december 2013

Ik heb ze nog nodig... ergens voor!

We weten inmiddels dat de Byzantijnse historicus Procopius (6e eeuw n.Chr.) het niet zo hoog op had met keizer Justinianus I (482/483 - 565 n.Chr.). De keizer komt uit zijn werk naar voren als een vreselijk monster en een incompetente heerser. Alles dat hij deed, lijkt te zijn gericht op het onderdrukken van zijn volk. Het is aan de lezer om een beoordeling te maken op de vraag wat er waar is en wat niet. Procopius had hoe dan ook duidelijk een appeltje te schillen met Justinianus.

Het gezicht van de duivel van Procopius zoals
afgebeeld op een mosaïek in
de Basiliek van San Vitale in Ravenna.
Bron: Wikipedia
Procopius vertelt dat de randen van het rijk gedurende de regering van Justinianus te maken hadden met invallen van de eerder in dit blog besproken Hunnen. Zoals je van de Hunnen kan verwachten, leverde dat nogal wat verstoringen op. Procopius vertelt wat de reactie van de machthebbers was (Geheime Geschiedenis XXI.26):
Steeds weer, wanneer een vijandig leger van Hunnen het Romeinse Rijk had geplunderd en haar inwoners tot slaaf had gemaakt, maakten de generaals uit Thracië en Illyrië plannen om ze aan te vallen als ze zich terugtrokken, maar ze trokken hun plannen in, wanneer ze een brief van keizer Justinianus zagen, waarin hij hen verbood om de barbaren aan te vallen, omdat ze noodzakelijk waren voor de Romeinen als bondgenoten tegen de Goten, misschien, of tegen een of andere andere vijand.

Boekentip voor vandaag:
Procopius, The Secret History

woensdag 11 december 2013

De circuskeizer

Bron: Search Best Cartoons
Vorige week kwam de periode in de politieke carrière van de latere keizer Galba (3 v.Chr - 69 n.Chr.) aan bod. Het ging over een manier van executeren van een moordenaar die Galba uitvoerde. Vandaag kijken we naar een wat luchtigere kant van de later keizer, namelijk zijn organisatie van entertainment toen hij praetor was onder keizer Nero (37 - 68 n.Chr.). Volgens de Romeinse biograaf Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 - 140 n.Chr.) organiseerde hij het Floralia-festival ter ere van de godin Flora. Hierin voerde hij een innovatie door die misschien wel kan wedijveren met de eerder genoemde groots opgezette zeeslag die keizer Augustus (63 v.Chr. - 14 n.Chr.) ooit aan zijn volk voorschotelde (Galba 6):
Als praetor bood hij bij de viering van de Floralia een nieuw schouwspel: koorddansende olifanten.
Dat tot zover, maar Suetonius vertelt ook hoe dit in zijn werk ging (Nero 11.2):
Een bekende Romeinse ridder daalde, gezeten op een olifant op een koord naar beneden.
Dierenuitbuiting en algemene idiotie ten spijt, Galba wist wel hoe je spektakel kon brengen!

Boekentip voor vandaag:

Suetonius, Keizers van Rome

maandag 9 december 2013

De hoofdregel voor politici

Eerder besprak ik een stukje van de Romeinse architect Marcus Vitruvius Pollo (± 85 - 20 v.Chr.) die meende dat een architect van alle markten thuis moest zijn in de kunsten en de wetenschappen. Idee hierachter was dat bij de Romeinen werkzaamheden veel minder verdeeld waren dan tegenwoordig. Waar het leger tegenwoordig speciale infanteriegeneraals en artillerie-leiders had die elkaar niet kunnen vervangen, en waar het bouwen van een huis tegenwoordig allerlei specialisten vergt (van een landmeter tot een architect en van een metselaar tot een stucadoor) deed een beetje Romeins vakman alles zoveel mogelijk zelf. Een mooi voorbeeld hiervan is de steun en toeverlaat van keizer Augustus (63 v.Chr. - 14 n.Chr.), Marcus Vipsanius Agrippa (63 - 12 v.Chr.) die niet alleen de veld- en zeeslagen voor Augustus uitvocht, maar ook het Pantheon bouwde.

Architectuur is een toegepaste tak van sport; je hebt er allerlei kennis voor nodig, zeker als je alles zelf moet regelen. Ditzelfde geldt voor een andere bezigheid, eentje waar één van de grote zwaargewichten uit de Romeinse Republiek, Marcus Tullius Cicero (106 - 43 v.Chr.), zich vaak mee bezighield. Dit is de welsprekendheid. In de Oudheid, met name in Griekenland, is altijd een discussie geweest tussen filosofen en redenaars. Socrates (± 470 - 399 v.Chr.) verzette zich tegen de welsprekende sofisten die veel aandacht besteedden aan de vorm van een argument en niet alleen aan de inhoud, Socrates' kindje. Volgens Socrates leidde het mooie taalgebruik van een redenaar af van de inhoud van zijn betoog.

Cicero houdt een rede tegen Catilina
Bron: Wikipedia
Cicero kijkt er op een andere manier naar, meer zoals Vitruvius. Goed kunnen spreken is een machtig wapen, maar alleen als aan een belangrijke voorwaarde is voldaan (De ideale redenaar I.20 (p. 17)):
Naar mijn mening zal niemand een onvolprezen redenaar kunnen zijn, als hij zich geen kennis heeft verworven op alle belangrijke gebieden van kunst en wetenschap; immers, uit kennis van zaken moet de redevoering opbloeien en tot volheid komen. Heeft de redenaar niet terdege kennisgenomen van zijn stof, dan is de stilistische inkleding van zijn betoog leeg en zinloos, ja bijna onnozel.
Een mooi stukje advies voor de politici van tegenwoordig.

Boekentip voor vandaag:
Cicero, De ideale redenaar

zaterdag 7 december 2013

Het spektakel op de werkvloer

Niets is frustrerender voor een generaal dan dat je mannen besluiten dat ze beter iets anders kunnen doen dan naar je luisteren. Zo had ook de Romeinse generaal Gnaeus Pompeius Magnus (106 - 48 v.Chr.) een tijdje geen enkele mogelijkheid om zijn mannen te laten doen wat hij wilde. Ze hadden een ander idee en waren daar te druk mee bezig om naar hun bevelhebber te luisteren. 

In het begin van Pompeius' militaire carrière was er sprake van een groot conflict in de Romeinse elite. Twee groepen stonden lijnrecht tegenover elkaar en voerden een bittere strijd. De ene groep werd geleid door Gaius Marius (157 - 86 v.Chr.) en de andere groep door  Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.). Pompeius schaarde zich onder de volgelingen van Sulla. Eén van de volgelingen van Marius was Gnaius Domitius Ahenobarbus en hij had een flink leger onder zich. Met dat leger vertrok hij vanuit zijn uitvalsbasis op Sicilië naar Noord-Afrika en bezette de regio. Sulla stuurde Pompeius om daar wat aan te doen. 

De biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) laat optekenen dat Pompeius bij aankomst al duizenden van Domitius' mannen liet overlopen, maar plotseling gebeurde er iets dat zelfs Plutarchus absurd vond (Pompeius 11.3-4):
Het schijnt dat een aantal soldaten op een schat was gestuit en er een grote hoeveelheid geld aan hadden overgehouden. Toen dit bekend werd, stelde de rest van het leger zich massaal voor dat de plaats vol geld dat de Carthagers  in een tijd van rampspoed hadden verstopt, lag. Zodoende kon Pompeius gedurende vele dagen niets met zijn soldaten doen omdat ze op zoek waren naar schatten, maar hij ging staan lachen om het spektakel van een ontelbaar aantal mannen die stonden te graven en te de grond stonden om te woelen. Uiteindelijk waren ze het zoeken beu en vroegen ze Pompeius om hen te leiden waarheen hij wilde, en hij verzekerde hem dat ze voldoende gestraft waren voor hun stompzinnigheid.
Wat is er frustrerender dan heel veel tijd en moeite besteden aan iets dat helemaal niets oplevert? De soldaten moeten geluk hebben gehad dat Pompeius er plezier aan had beleefd, want dit soort gedrag is wel eens anders afgelopen...

donderdag 5 december 2013

Een hagelwit kruis voor 's moordenaars eer

Een dik jaar geleden besprak ik een incident met de Romeinse politicus Gaius Cornelius Verres (120 - 43 v.Chr.) die een Romeins burger in het openbaar een pak slaag had gegeven. Romeinse burgers mochten niet mishandeld of gedood worden, dat was de regel. Dat sommigen zich daar niet aan hielden, dat is een ander verhaal.

Eén van die sommigen was de keizer Galba (3 v.Chr - 69 n.Chr.). Volgens de Romeinse biograaf Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 - 140 n.Chr.) kreeg hij in zijn tijd als gouverneur van de provincie Hispania Terraconensis (het grootste deel van het huidige Spanje) een man te pakken die als voogd zijn pupil had vergiftigd om zo als vervangend erfgenaam de erfenis op te strijken. Deze man liet hij aan het kruis slaan. Dit leidde tot wat juridisch geneuzel, zoals Suetonius toelicht (Galba 9.1):
Toen deze [de man die gekruisigd werd] zich beriep op de wetten en verklaarde dat hij een Romeins burger was, liet hij [Galba] hem, zogenaamd om zijn straf te verlichten en hem enigszins te troosten en eer te bewijzen, naar een ander kruis overbrengen, dat hij speciaal voor hem had laten oprichten en dat hoog uitstak boven de andere kruisen die daar stonden en witgekalkt was.
Galba had duidelijk geen tijd voor deze man.

Boekentip voor vandaag:
Suetonius, Keizers van Rome

dinsdag 3 december 2013

Een onhandig, onduidelijk en goed idee

Een schild is een stuk dat in de Oudheid en de Middeleeuwen nauwelijks uit de strijduitrusting weg te denken was. Je kon een zwaard hebben, een dolk, een speer of iets anders (of allemaal), maar een schild was voor de verdediging toch wel onmisbaar. De Egyptenaren droegen al schilden mee naar het slagveld (opmerkelijk is overigens dat de op de Standaard van Ur afgebeelde krijgers geen schild hebben).


Egyptische krijgers met grote schilden
Zo gangbaar als schilden op een gegeven moment wel waren, iemand moet ze bedacht hebben. Wie het gebruik van schilden heeft geïntroduceerd, dat kunnen we niet achterhalen, al is het alleen maar omdat de eerste schilden vrijwel zeker van vergankelijk materiaal als hout en boomschors moeten zijn geweest. Volgens de Griekse historicus Herodotus van Halicarnassus  (±485 - 425/420 v.Chr.) weten we wel wie belangrijke aanpassingen hebben gedaan aan schilden: de bewoners van Halicarnassus en omgeving, de Kariërs. Volgens hem hebben de Grieken veel aan zijn landgenoten te danken waar het gaat om defensieve krijgsmiddelen (Historiën I.171.4):
Zij hadden drie dingen uitgevonden waarin ze gevolgd werden door de Grieken: het waren de Kariërs die het dragen van een kuif op de helm introduceerden en hulpmiddelen op de schilden, én ze waren de eerste die handvatten bevestigden aan de schilden; tot dat moment droegen zij die een schild droegen, het zonder handvat, maar door het om de nek en de linkerschouder te leiden van een leren band.
Een hele onhandige, een hele onduidelijke en een hele handige, lijkt me.

Boekentip voor vandaag:
Herodotus, The Histories

zondag 1 december 2013

Acht keer de dikte voor vrouwelijke tempels

Een belangrijk deel van het Westen van het huidige Turkije was Grieks en werd Ionië genoemd. Volgens de overlevering werd de regio bewoond door afstammelingen van Ion die ofwel een zoon van Apollo was, ofwel een Atheense generaal. Ion stichtte met zijn mannen verschillende steden in het gebied en naar goed Grieks gebruik werd het gebied zelf naar hem genoemd. Ion had alleen een probleem: hij wist niet hoe je een goeie tempel in elkaar zette en hij wist hoe de goden waren. Geen tempel, geen hulp.

De drie verschillende soorten zuilen:
Dorisch, Ionisch en Korinthisch.
Bron: Wikipedia
Volgens de Romeinse architect Marcus Vitruvius Pollio (± 85 - 20 v.Chr) waren meetkunde en gezond verstand de manieren om aan stevige bouwwerken te komen. Hoe kon je een tempel bouwen die er mooi uitzag en ook niet zomaar in zou storten. Wat is er nu heel mooi en stort niet zomaar in? Het volgende (Over architectuur IV.1.6):
[...] Ze maten de voet van een man en constateerden dat de lengte van de voet zes keer in de de lengte van de man paste. Ze gaven de zuilen een zelfde proportie, dat wil zeggen, ze maakten hem, inclusief het kapiteel, zes keer zo hoog als de dikte van de zuil aan de basis. 
De op mannen gebaseerde zuilen werden de Dorische zuilen. Deze kennen we met name van de Romeinse bouwkunst en de moderne bouwwerken met zuilen, maar ook van het Parthenon in Athene. De Ioniërs besloten echter dat de Dorische orde niet voldeed en toen ze de beroemdste tempel uit de Oudheid, die voor Artemis bij Efese gingen bouwen, bedachten ze volgens Vitruvius het volgende (Over architectuur IV.1.7.):
Ze gebruikten de vrouwelijke figuur als de standaard en om het een verhevener effect te geven maken ze de hoogte acht maal de dikte. Aan de onderkant plaatsten ze een basis op dezelfde manier als de schoen bij de voet; ze voegden ook krullen toe aan het kapiteel, zoals het gracieuze krullen van haar aan weerszijden en de voorkant decoreerden ze met cymatia en guirlandes in plaats van haar. Op de zuil zetten zij geulen die leken op de plooien in de kleding van een moeder.
Dit werd de Ionische orde. Er is nog een derde type zuil in de Griekse Oudheid: de Korinthische. Deze komt bijvoorbeeld terug bij het Pantheon in Rome.

vrijdag 29 november 2013

Het gebroken touw en het verkeerde festival

Kylon van Athene (7e eeuw v.Chr.) was Olympisch kampioen. Waar hij Olympisch kampioen in was, is niet bekend, maar hij was kampioen. Hij had van het Orakel van Delphi de opdracht gekregen om de Akropolis van Athene te bezetten tijdens het Grote Festival dat gewijd was aan Zeus. Welk festival, dat zei het Orakel er niet bij, maar Kylon dacht aan de Olympische spelen. Hij verzamelde een legertje en bezette de Akropolis.

Deze actie zette echter kwaad bloed bij de Atheners en die belegerden Kylon en zijn mannen die zich hadden teruggetrokken in een tempel. Nu was het zo dat de goden het niet konden waarderen als er bloed zou worden vergoten in hun huis, dus er gebeurde een tijd niets, tot de mannen van Kylon honger begonnen te krijgen en daarvan omkwamen. De situatie werd onhoudbaar. In zijn biografie van de grote politiek denker Solon (±640 - ±560 v.Chr.) beschrijft de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) hoe dit 'probleem' werd opgelost. De mannen moesten terechtstaan, maar ze wilden wel veiligheid, dus gebeurde het volgende (Solon 12.1):
[...] Ze bevestigden een gevlochten draad om het beeld van de godin [Athena] en hielden het vast, maar toen ze het heiligdom van de Erinyes op hun weg naar beneden bereikten, brak de draad uit zichzelf, waarop Megakles en zijn mede-bestuurders hen snel grepen met de opmerking dat de godin hen het recht van smekelingen weigerde. Zij die zich buiten de tempel bevonden, werden tot de dood gestenigd en zij die hun toevlucht hadden gezocht bij de altaren, werden daar afgeslacht.
Dit was een weinig succesvolle staatsgreep van Kylon. Gelukkig weet de Griekse historicus Thucydides (±460 - 400 v.Chr.) een reden voor dit drama. Het waren namelijk niet de Olympische Spelen, maar het festival Diasia ter ere van Zeus de Vrijgevige (De Peloponnesische Oorlog I.126.6). Dat hadden ze moeten weten!

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Lives of Solon, Pericles, and Philop Men
Thucydides, History of the Peloponnesian War

woensdag 27 november 2013

Stikken in je krokodillentranen

Keizer Tiberius (42 v.Chr. - 37 n.Chr.) kwam in 14 n.Chr. aan de macht als tweede keizer van Rome, na de toen al legendarische Augustus (63 v.Chr. - 14 n.Chr.). Zoals eerder gezien zag Augustus in Tiberius een belangrijke man voor het Romeinse rijk. Het mag daarom niet al te verrassend zijn dat Tiberius de tweede keizer zou worden na het overlijden van de eerste. Volgens de Romeinse biograaf Gaius Suetonius Tranquillus (69/70 - 140 n.Chr.) was het Tiberius zélf die na het overlijden van Augustus de senaat bijeenriep om de volgende stappen te bepalen. Suetonius vertelt (Tiberius 23):
Krachtens zijn bevoegdheid als volkstribuun riep hij [Tiberius] de senaat bijeen, maar nauwelijks was hij aan zijn toespraak begonnen, of hij snikte het plotseling uit, alsof het hem te machtig werd, en hij uitte de wens dat niet slechts zijn stem het zou begeven, maar ook hijzelf het leven mocht laten. Hij overhandigde de rede aan zijn zoon Drusus om hem verder voor te lezen.
Tiberius liet munten slaan waarop hij duidelijk aangaf de zoon van de goddelijke Augustus was.
Bron: Wildwinds.com, Roman Imperial Coinage (RIC) 27

So far, so good. Tiberius had het er vre-se-lijk moeilijk mee allemaal, want het was allemaal heel verschrikkelijk wat er gebeurd was. Suetonius vertelt verder:
Vervolgens werd het testament van Augustus binnengebracht [...]. De aanhef luidde: "Aangezien het wrede lot mij mijn zonen Gaius en Lucius ontrukt heeft, bepaal ik dat Tiberius mijn erfgenaam moet zijn voor twee derde van mijn vermogen."
"Omdat mijn eerste en tweede keus dood zijn, moeten jullie het met de derde keus doen." Hopelijk kreeg Tiberius de gelegenheid het testament eerst even te lezen voor het voor de senaat werd gebracht, want anders mogen we trots op hem zijn dat hij niet in zijn krokodillentranen gestikt is...

Boekentip voor vandaag:
Suetonius, Keizers van Rome

maandag 25 november 2013

'Baken van Licht' zonder het zelf te weten

De middenperiode van de eerste eeuw na Christus was een periode waarin veel gebeurde. Met name het Vierkeizerjaar (68 - 69) en de Joodse Opstand (66 - 70). De Joodse Opstand is gedetailleerd beschreven door de Joodse historicus Titus Flavius Josephus (37 - ±100 n.Chr.). Hij probeert de oorlog (want zo kun je een opstand van deze lengte wel noemen) vanuit een Joods perspectief uit te leggen aan de Romeinen. 

Josephus maakt geen goed-tegen-kwaad-strijd van de oorlog. Hij beschrijft een conflict binnen de Joodse rangen tussen een groep die vrede wil en eentje die oorlog wil. Deze laatstgenoemden, de zeloten, kregen aanvankelijk het overwicht in Jeruzalem en namen daar min of meer de macht over. Dat deden zij door op de belangrijkste posities in het bestuur van de stad hun eigen marionetten neer te zetten (De Joodse Oorlog IV.3.8):
Zo riepen zij dan één van de hogepriesterlijke families bijeen, genaamd Eniakim, en kozen door het lot een hogepriester. Het lot viel 'toevallig' op een man in wie het misdadige van hun opzet het duidelijkste werd gedemonstreerd. Het was een zekere Fannias, zoon van Samuël uit het dorp Afta. Hij behoorde niet tot het hogepriesterlijke geslacht, hij was zelfs zó onontwikkeld dat hij niet eens besefte wat de waardigheid van hogepriester inhield. Tegen zijn zin werd hij uit de provincie naar Jeruzalem gesleept. Hier bond men hem hem, als ware het een komediespel, een vreemd masker voor, men deed hem het heilige gewaad aan en leerde hem wat hij op een gegeven ogenblik moest doen.
Fannias moet wel uitgegroeid zijn tot één van de grootste bakens van licht in de Joodse geschiedenis! 

Boekentip voor vandaag:
Flavius Josephus, De Joodse Oorlog en uit mijn leven

zaterdag 23 november 2013

Waar de godenkoning woont

Goden zijn machtiger dan mensen en ze leven in hun eigen gebieden. Als mens kun je via orakels, offers en dergelijke zaken contact opnemen met de goden en invloed uitoefenen op hun gedrag. Het was niet de bedoeling dat je ze kwam opzoeken op de berg Olympus, maar als je ze vroeg, konden ze soms zelf wel langskomen. Goden waren gevoelig voor dat soort zaken, zoals we eerder hebben gezien. 

Ook onderling hadden de goden verschillende woonplaatsen. Ze woonden niet allemaal in hetzelfde gebied. Dit zorgde ervoor dat de goden wat moesten doen als ze samen moesten komen. Volgens de Romeinse dichter Ovidius (43 v.Chr. - 17 n.Chr.) riep de oppergod Jupiter de goden bijeen om een manier te bedenken om iets te doen aan het toenemende wangedrag van die "mensen" die ze op de wereld hadden gezet. De goden kwamen meteen (Metamorphosen I.173ff ):


De Melkweg
Bron: Wikipedia
Er is een pad over de hemel en het heet de Melkweg en het is beroemd om de helderheid. Over deze weg komen de goden naar het paleis van de machtige Donderaar [Jupiter was de god van het onweer] en naar zijn koninklijke huis. Aan de rechterkant en aan de linkerkant staan de huizen van de voorname goden, gevuld met een menigte die zich verdrukt bij de open deuren. De gewone bewoners van de hemel wonen elders, op andere plaatsen. Hier hebben de machtige en edele goden hun huizen gebouwd. Dit is de plek die ik, als ik zo vrij mag zijn, zonder aarzeling het Palatijndistrict van de hemel zou noemen.
In deze zin zijn de goden toch niet veel anders dan de mensen. De allergrootste mensen wonen op de Palatijn, de allergrootste goden wonen in die regio van de hemel. Ovidius kwam duidelijk een wit voetje halen bij de keizer...

Boekentip voor vandaag:
Ovidius, Metamorphosen

donderdag 21 november 2013

Ga niet met filosofen naar bed!

Je weet hoe het gaat: je bent dronken, zij is dronken, het is een leuke avond, een héle leuke avond... Dan loop je het risico dat ze een paar weken later aanklopt bij je, terwijl je daar eigenlijk toch niet echt zin in hebt. Dit overkwam de Griekse filosoof Aristippos (5e en 4e eeuw v.Chr.) en hij had er duidelijk toch niet echt zin in. Volgens de Griekse biograaf Diogenes Laërtius (3e eeuw n.Chr.) had Aristippos zo'n leuke avond met een courtisane.Toen die kwam vertellen over de gevolgen, volgde een zeer kort gesprek dat vermoedelijk niet voor iedereen even bevredigend is geweest (Aristippos 81):
Aan een courtisane die hem had verteld dat ze zwanger was van hem, antwoordde hij: "Je bent hier niet zekerder van, dan dat je, wanneer je door een doornenstruik zou rennen, zou zeggen welke specifieke doorn je geprikt heeft.
Tsja, wat moet ik anders zeggen dan "dames, ga niet met filosofen naar bed!"
Boekentip voor vandaag:

Diogenes Laërtius, The Lives of Eminent Philosophers

dinsdag 19 november 2013

Een freakshow in oorlogstijd

Eén van de interessante dingen aan het werk van de Griekse historicus Herodotus (±485 - 425/420 v.Chr.) is dat hij zijn verhaal over de Perzische Oorlogen aanvult met opmerkingen over volkeren die vrijwel allemaal onder de voet werden gelopen door de inmiddels wel bekende generaal Harpagus. Veel van deze volkeren zullen op dit blog aan bod komen (of zijn dat al geweest). 

Vandaag de gemeenschap van Pedasus, in de achtertuin van Herodotus zelf, in het Zuidwesten van het huidige Turkije. Zij hadden een bijzonder soort alarmsysteem voor als er wat ernstigs aan de hand was. Herodotus vertelt wat dan (Historiën  I.175):
Als hen of hun buren iets ernstige dreigde te overkomen, liet de priesteres van Athena een lange baard groeien. Dit is hen drie keer overkomen. Zij waren de enigen in de buurt van Karië die lang stand hielden tegen Harpagus en zij brachten hem de grootste problemen; ze versterkten een heuvel genaamd Lida.
Uiteindelijk werden ook de bewoners van Pedasus verslagen, maar ze hadden wel een freak show: de priesteres met de baard.

Boekentip voor vandaag:
Herodotus, The Histories

zondag 17 november 2013

God dobbelt wel!

Ajax en Achilles spelen een dobbelspel.
Bron: crapsdicecontrol.com
Einstein zat ernaast: God dobbelt wel. Of specifieker, onder goden wordt wel degelijk gedobbeld. Caesar wierp zijn teerling en Achilles en Ajax genoten van een spelletje toen het even rustig was gedurende de Trojaanse Oorlog. Of Caesar na zijn dood nog gedobbeld heeft, is niet bekend en Ajax en Achilles waren strikt gezien halfgoden, dus de stelling van Einstein kan niet zomaar onderuitgehaald worden met deze informatie. 

Beter bewijs dat goden dobbelen, vinden we in het werk van de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.). In zijn biografie van de eerste Romeinse koning Romulus besteedt Plutarchus aandacht aan een feest dat de Romeinen vierden, Larentia. Hij acht het waarschijnlijk dat het feest ter ere is van de vrouw die Romulus en Remus opvoedde, maar hij geeft ook een andere mogelijke verklaring en deze heeft te maken met een goddelijk dobbelspel (Romulus 5):
De bewaker van de temper van Herakles, die met zijn vrije tijd geen raad wist, stelde eens, naar het schijnt, de god voor, een spelletje met dobbelstelen te wagen, met de bepaling dat hij zelf, als hij won, een gunst van de god zou krijgen, maar als hij verloor, dat hij dan een rijkelijk voorziene dis aan de god zou voorzetten en een mooie vrouw om zich mee te verpozen. Toen hij op deze voorwaarde eerst voor de god en daarna voor zichzelf geworpen had, bleek dat hij verloren had. Van zins om volgens de afspraak te handelen en van mening dat hij zich aan de voorwaarden moest houden, maakte hij voor de god een avondmaal gereed en huurde Larentia, een mooie vrouw, die nog niet bekend was. Hij spreidde een ligbank voor haar uit in het heiligdom en onthaalde haar. Na het maal sloot hij haar op, in de overtuiging dat de god haar aldus zou bezitten.
Goden spelen dobbelspelletjes. Ik geef toe dat ze daar geen erg actieve rol in spelen, maar toch.

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Plutarch's Lives of Romulus, Lycurgus, Solon and Others and His Comparisons

vrijdag 15 november 2013

Uiteindelijk loop je dan in een cirkeltje

Een paar maanden geleden besprak ik een wet die beperkte hoeveel slaven een persoon kon vrijlaten bij zijn overlijden. Vandaag lezen we een klein stukje verder in het wetboek van de Romeinse jurist Gaius (±110 - ±180 n.Chr.). Romeinen zouden namelijk geen Romeinen zijn als ze niet iets praktisch zouden hebben bedacht om de wet te omzeilen zonder hem te breken. Er volgde waarschijnlijk snel een wet op en Gaius tekent die op (Instituten I.46.):
Want ook, wanneer bij testament de vrijheid is geschonken aan slaven, wier naam in een cirkel zijn geschreven, zullen zij, omdat geen volgorde van vrijlating wordt aangegeven, geen van allen vrij zijn.
Een opmerkelijke manier van ontwijking van de wet. Kennelijk was het voor deze wet (de lex Fufia Caninia) gebruikelijk dan de eigenaar van een slaaf namen van meer dan het aantal slaven dat hij mocht vrijlaten in een cirkel opschreef. Wie waren dan de eerste 500? Vermoedelijk zijn en op die manier aardig wat slaven tussendoor geglipt. Uiteindelijk was het dan ook wel weer Romeins om er iets simpels op te bedenken.

Boekentip voor vandaag
Gaius, The Commentaries of Gaius