Tot 40% extra korting op winters assortiment!

woensdag 30 mei 2012

Ode aan mijn vrienden

Vandaag geen lange inleiding, maar direct een stukje uit het werk van Epicurus (341 - 270 v.Chr.). Epicurus (niet te verwarren met de Epictetus van eergisteren) was een Griekse filosoof die de nadruk in zijn werk legde in het actief nastreven van de vervulling van behoeften om gelukkig te worden in het leven. Veertig van zijn citaten zijn gebundeld in de Doctrines van Epicurus. Hier een juweeltje (Doctrines 27):
Van alle dingen die de wijze man probeert te vergaren om het geluk van een compleet leven te scheppen, is het bezit van vriendschap veruit het belangrijkste.

maandag 28 mei 2012

Ere wie ere toekomt onder een zuilengalerij

Onder een zuilengalerij (stoa) in het Hellenistische Athene werd in de derde eeuw v.Chr. een filosofische stroming geboren die met name in Rome vaste voet kreeg in de keizertijd. Het gaat hier om het stoïcisme. Kernpunten van deze stroming waar wij het woord stoïcijns van hebben ontleend zijn pogingen om emoties zoveel mogelijk uit te schakelen en om te leven in samenspraak met een aantal kosmische beginselen.

Eén van de bekendste exponenten van deze stroming is Epictetus (±50 - ±130 n.Chr.). Deze kreupele filosoof  heeft zelf geen teksten nagelaten, maar we beschikken wel over een 53-tal adviezen van Epictetus die zijn opgeschreven voor de historicus Lucius Flavius Arrianus (±86 - ±160 n.Chr.), een tijdgenoot van de filosoof die zelf vooral bekend geworden is door zijn werk over Alexander de Grote. Eén van deze adviezen luidt (Zakboekje 6):
Laat je nooit voorstaan op een goede eigenschap die niet van jezelf is. Als een paard vol trots zou verkondigen: "O, wat ben ik mooi!", is dat nog wel aanvaardbaar. Maar als jij trots zegt: "Ik heb toch zo'n mooi paard!",  wees je dan wel bewust dat het een eigenschap van je paard is waarop je zo trots bent. Wat is namelijk jouw aandeel? Je past slechts indrukken van buitenaf toe. Daarom mag je alleen maar trots zijn als je bij het verwerken van die indrukken handelt in overeenstemming met de natuur. Pas dan laat je je namelijk voorstaan op een eigenschap van jezelf.
Volgens Epictetus kun je alleen trots zijn op zaken waar je zelf invloed op hebt. Of het paard invloed heeft op zijn uiterlijk is een ander verhaal, maar antieke filosofie heeft soms wel sterke raakvlakken met de moderne wereld.

zaterdag 26 mei 2012

Meet Marius

Vorige week besprak ik de Lex Claudia die het voor leden van de senatorenstand (de hoogste adel) in de Romeinse Republiek onmogelijk maakte (wettelijk gezien dan) om handelsschepen te bezitten. Ik vertelde dat deze te plaatsen was binnen een brede klassestrijd in de samenleving waar het gewone volk en de traditionele senatorenfamilies in de clinch lagen.


Ongeveer een eeuw na de invoering van de Lex Claudia ontstond er een conflict tussen de Romeinen een een vorst in Noord-Afrika, Iugurtha. De oorlog met Iugurtha (111 - 104 v.Chr.) is uitgebreid beschreven door de Romeinse geschiedschrijver Gaius Sallustius Crispus (86 - 35 v.Chr.). Hij schrijft in zijn werk dat helemaal over deze oorlog gaat dat de Romeinen Quintus Caecilius Metellus (±135 - 91 v.Chr.), een telg uit de rijke senatorenfamilie van de Caecilia, met een leger naar Noord-Afrika gestuurd werd om Iugurtha te verslaan. Eén van zijn commandanten was de man die later één van de belangrijkste figuren uit de Romeinse geschiedenis zou blijken, Gaius Marius (157 - 86 v.Chr.).


Toen in 107 consulverkiezingen werden gehouden in Rome, bleek Marius de grote favoriet. Er waren alleen twee problemen: Gaius Marius zat in Afrika en Gaius Marius kwam niet uit een senatoriale familie. Met die bagage (en met een gunstig voorteken uit een offerdier) begaf hij zich naar Metellus om verlof aan te vragen om naar Rome te kunnen voor de verkiezingen waar een kandidaat bij aanwezig moest zijn. Sallustius vertelt wat toen gebeurde (Oorlog met Iugurtha 64):
Van zijn stuk gebracht door het ongewone gebeuren, sprak hij [Metellus] zodoende eerst zijn verwondering uit over Marius' plan en gaf hem als was het in vriendschap de waarschuwing, niet zo verkeerd te beginnen, noch zich boven zijn stand te gedragen: allen moesten niet alles verlangen, zijn huidige staat van bevoegdheden behoorde hij genoeg te vinden: hij moest er in één woord voor oppassen datgene te verlangen van het Romeinse volk wat hem terecht geweigerd zou worden.
Met andere woorden: Marius, je bent niet goed genoeg voor de positie van consul en dat zit hem in je stand. Consul worden is niet voor iedereen weggelegd. Uiteindelijk kreeg Marius toch verlof en won de verkiezingen. Dat kunstje zou hij daarna nog zes keer herhalen, waarmee hij dat het vaakste voor elkaar gekregen heeft van alle mannen in de Romeinse Republiek. Het kon dus wel. Gaius Marius is hét voorbeeld van een Novus Homo, een consul zonder familielid in die functie.

donderdag 24 mei 2012

Geen eer te behalen!

Zoals we bij bijvoorbeeld de Romeinse historicus Marcus Velleius Paterculus (±19 v.Chr - na 31 n.Chr.) al eerder hebben gezien, is het bij geschiedenis, zeker ook van de Oudheid, zaak om je te realiseren wie de tekst die je zit te lezen, heeft geschreven. In veel gevallen zijn de schrijvers betrokken bij datgene dat ze beschrijven. Veel Romeinse historici waren daarnaast hoge politici en hadden als zodanig belang bij een bepaalde weergave van de geschiedenis.


Een bekend voorbeeld hiervan is de Romeinse geschiedschrijver, redenaar en consul Publius Cornelius Tacitus (±56 - 117 n.Chr.). Hij beschrijft onder anderen het Vierkeizerjaar (68-69 n.Chr.) waarin na de door van keizer Nero (37 - 68 n.Chr.) Galba, Otho, Vitellius en uiteindelijk Vespasianus aan de macht waren als keizer. Het jaar bestond uit machtstrubbelingen waarin de generaals elkaar afwisselden. Toen Otho aan de macht was en door Vitellius' troepen werd verslagen, brak er volgens Tacitus onrust uit in het legerkamp van Otho's troepen. Generaals vluchtten en de onderbevelhebber Vedius Aquila van één van Otho's legioenen raakte daarin verzeild (Historiën 2.44):
Vedius Aquila, de onderbevelhebber van het dertiende legioen - zijn onberaden angst deed hem slachtoffer worden van de woede van de soldaten. Het was nog klaarlichte dag toen hij binnen de legerwal kwam en met luid getier de oproerlingen en degenen die wilden vluchten hem tot het middelpunt maakten van hun tumult. Voor geen scheldwoorden, voor geen handtastelijkheden ontzien zij zich zij jouwen hem uit voor deserteur en verrader, niet omdat nu juist híj zich aan een bijzonder misdrijf had schuldig gemaakt, doch naar de gewoonte van het grauw, dat man voor man de neiging heeft de schuld van eigen schande anderen in de schoenen te schuiven.
Het gewone volk, waar deze soldaten kennelijk tot hoorden, was voor de meeste schrijvers van de senatorenstand geen knip voor de neus waard en Tacitus laat hier ook duidelijk zien dat er geen eer te behalen was voor Aquila. 

dinsdag 22 mei 2012

Held met vier benen

In mijn allereerste blogpost kwam de relatie van de Romeinse keizer Caligula (regerend van 37 tot 41 n. Chr.) met zijn paard Incitatus aan bod. Vandaag bespreek ik de relatie van een man met een minder bizarre reputatie en zijn paard. Alexander de Grote (356 - 323 v.Chr.) had namelijk ook een paard en daar was hij bijzonder aan gehecht. Op een beroemd mosaiek dat gevonden is in Pompeii is Alexander te zien met zijn paard.


Bron: Wikipedia


Zijn paard had de weinig vleiende naam Bucephalus ("Ossenkop") en volgens de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr) was het een bijzondere match. Bucephalus bleek moeilijk te beheersen toen deze aan koning Philippus II (382 - 336 v.Chr.), de vader van Alexander werd verkocht. Alexander zag wel gelijk de klasse van het paard, als het maar goed behandeld zou worden (Alexander 6.2.):
Toen was Philippus verdrietig en beval het paard weg te leiden, in de veronderstelling dat het wild en ongetemd was; maar Alexander, die vlakbij was, zei "Wat een paard raken zij kwijt omdat ze het door hun gebrek aan kwaliteiten en moed niet kunnen beheersen!"
Alexander kreeg van zijn vader de kans te proberen het paard onder controle te krijgen en slaagde daarin. De prestatie was van dermate grote klasse dat Philippus helemaal onder de indruk was en Plutarchus hem de volgende woorden in de mond legt (Alexander 6.5.):
"Mijn zoon, zoek een rijk dat jou waardig is. Macedonië [waar Alexander vandaan kwam] heeft niet de ruimte voor jou."
Alexander is er later op uit getrokken met Bucephalus en zijn leger en bleek inderdaad een veel groter rijk te kunnen veroveren (hij is niet voor niets De Grote geworden). Tijdens één van de veldslagen waarin Bucephalus gevangen werd genomen, bleek hoe belangrijk hij was voor Alexander. Volgens Plutarchus was Alexander bereid heel ver te gaan om zijn paard terug te krijgen (Alexander 44.3.):
Alexander was buiten zinnen van woede en stuurde een bode met het dreigement hen allen aan het zwaard te rijgen, samen met hun vrouwen en kinderen als ze hem zijn paard niet zouden teruggeven. Maar toen ze aankwamen met zijn paard en hem ook hun steden gaf, behandelde hij hen allemaal vriendelijk en gaf losgeld voor zijn paard aan hen die het hadden gevangengenomen.
Uiteindelijk sterft zelfs het meest geliefde paard en Alexander was dan ook ontroostbaar. Als laatste eer besloot Alexander één van zijn zelf gestichte steden géén Alexandria te noemen (Alexander 61.1.):
Na de slag met Porus [een volk in Punjab, India] stierf Bucephalus - niet meteen, maar enige tijd erna - volgens sommige schrijvers door de wonden waarvoor hij behandeld werd, maar volgens Onesicritus [Alexander's admiraal] was door ouderdom versleten geraakt. Hij was dertig jaar oud toen hij stierf. Zijn dood deed Alexander verschrikkelijk veel verdriet. Hij voelde dat hij niets minder dan een kameraad en een vriend had verloren; hij bouwde een stad aan de oevers van de Hydaspes [de huidige Jhelam, een zijrivier van de Indus] in zijn herinnering en noemde die Bucephalia. 

zondag 20 mei 2012

Hier rust Lucius Cassius Clemens

Toen ik een paar maanden geleden bij Museum Het Valkhof in Nijmegen was met Dennis (die ook een Oudheidblog heeft), hebben we een tijdje stilgestaan bij de Romeinse grafstenen die daar te zien zijn. Eentje daarvan trok destijds mijn speciale aandacht omdat deze zo goed bewaard is gebleven en in de regio gevonden is waar ik vaak op de racefiets zit (op de Hengstberg in Ubbergen). In Nijmegen staat iets verder richting het museum, op het Kops Plateau, een scherm langs de weg waar het uitzicht dat je vanaf daar hebt in een animatie is omgevormd naar het Romeinse legerkamp dat daar heeft gelegen. Dit soort dingen brengen de Oudheid dichtbij.

Bron: Collectie Gelderland, nr 1045-BA.IV.28

Ook dit soort grafstenen zijn interessant en dan met name omdat iedereen die ernaar kijkt zonder al teveel voorkennis kan zien wat erop staat en er verder zelf een voorstelling bij kan maken. Wat er staat is, uitgeschreven het volgende:

L.CASSIVS.L.F / STELL.CLEME / NS.TAVRVS.MIL / LEG.X.GEM.AN / XL.ST.XXI.HSE

L.CASSIVS is de naam van de overledene: Lucius Cassius. Hij bleek zoon te zijn van een andere Lucius (F. staat voor "zoon van"). Hij was lid van het kiesdistrict STELLA(tina) en zijn bijnaam (Romeinse burgers hadden drie namen, een voornaam (praenomen), een familienaam (nomen gentile) en een bijnaam (cognomen). Soms hadden zij meerdere bijnamen, zoals de oorlogsheld Publius Cornelius Scipio Africanus) was CLEME(ns). Hij kwam het gebied van Turijn (NS.TAUVRUS) en was soldaat (MIL(es). Als soldaat diende hij bij het tiende legioen (LEG.X, in Romeinse cijfers) dat de bijnaam GEM(ina) had ("tweeling"). Hij was AN.XL (40 jaar) en ontving XXI ST(ipendia, "jaarinkomens"). HSE betekent "hier bevindt hij zich" ("hic situs est").

van Cassius is verder niets bekend (voorzover ik weet), maar dit geeft wel een hoop informatie die de Romeinen dichtbij brengt. Een jongen van 19 uit Turijn komt als soldaat naar de Rijngrens en heeft 21 jaar dienst in een legioen waarin hij voldoende geld bij elkaar spaart om een mooie grafsteen te laten maken bij zijn overlijden na die dienstjaren.

vrijdag 18 mei 2012

Tweederde god en de Tweede Kamer

Over het algemeen wordt aangenomen dat democratie zijn oorsprong kent in het oude Griekenland. Omdat het vaak onmogelijk is om het begin van een fenomeen aan te wijzen en omdat het oude Sumerië (Zuid-Irak) als één van de belangrijkste vroege beschavingen veel te weinig aandacht krijgt, komt vandaag het Gilgameš-Epos aan bod. Gilgameš is de bekendste figuur uit de Sumerische Oudheid al weet niemand 100% zeker of hij een mythische of historische figuur is geweest. Als hij echt bestaan heeft, moet hij halverwege het derde millennium v.Chr. geleefd hebben, dus eigenlijk aan het begin van wat we "geschiedenis" kunnen noemen en vlak ná de "prehistorie", als die termen enige waarde hebben.


Volgens de schrijver van het Gilgameš -Epos was Gilgameš  de heerser over de stad Uruk dat een conflict had met de stad Kiš dat onder leiding stond van koning Agga. Op een gegeven moment stonden de legers van Kiš op de stoep bij Uruk en moest Gilgamesh iets doen: zich overgeven of oorlog voeren met Kiš. Voor een koning die voor tweederde deel goddelijk was, deed hij iets opmerkelijks: hij vroeg instemming bij zijn onderdanen! In het Gilgameš-Epos spreekt hij eerst een raad van ouderen (abba buru, "vaders van de stad") aan (Gilgameš en Agga 1-14):

De gezanten van Agga, de zoon van Enmebaraggesi
Trokken op vanuit Kiš naar Gilgameš in Uruk.
De heer Gilgameš, voor de oudsten van zijn stad
Brengt de zaak naar voren, zoekt [hun] woord:
“[Een opmerking over het graven van putten en over krachtige touwen volgt]
Laten wij ons niet overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het neerslaan met onze wapens.”
De samengekomen vergadering van oudsten van zijn stad
Antwoordt Gilgameš:
“[de opmerking over de putten en de touwen wordt positief ontvangen]
Laten wij ons overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het niet neerslaan met onze wapens.”
Dit was vermoedelijk niet de reactie die Gilgameš verwachtte en zéker niet de reactie die hij wenste, dus zoekt de koning zijn heil bij de vergadering van burgers van militaire leeftijd (guruš, "leden van de klaarblijkelijk identieke arbeids- en militaire organisatie van de stadstaat") en kijkt wat zij ervan vinden (Gilgameš en Agga 15-23):
Gilgameš, de heer van Kullab [Een deel van de stad Uruk]
Die de heldhaftige daden voor Innana [De stadsgod van Uruk] uitvoert
Neemt de woorden van de oudsten van zijn stad niet tot zijn hart.
Een tweede keer brengt Gilgameš, de heer van Kullab
De zaak voor bij de [wapendragende] mannen van zijn stad, zoekt hun woord:
“[de opmerking over de putten en de touwen volgt weer]
Laten wij ons niet overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het neerslaan met onze wapens.”
De samengekomen vergadering van mannen van zijn stad
Antwoordt Gilgameš:
“[De gehele bevolking van Uruk wordt aangesproken, van hen die samen met de zonen van de koning opgroeiden tot hen die “het dijbeen van de ezel  indrukken”]
Ieder wie zijn [Uruk’s] leven dierbaar acht
Laten wij ons niet overgeven aan het huis van Kiš. Laten we het neerslaan met onze wapens.[...]"
Bij deze "Tweede Kamer" krijgt de koning wél voor elkaar dat er een leger wordt opgetrommeld om de stad te verdedigen tegen de vijand. Blijkbaar kun je dan nog zo tweederde goddelijk zijn, als je leger "nee" zegt, sta je in je eentje op het slagveld en dan verlies je meestal. Het is aan de lezer om te bepalen in hoeverre dit democratie is, maar het is in ieder geval geen typisch voorbeeld van een Oosterse despoot.

woensdag 16 mei 2012

Vieze plaatjes

Ik heb Romeinse munten altijd interessant gevonden omdat daar vaak veel van valt af te leiden. In een wereld zonder massamedia was het geld een belangrijk middel om korte berichten (bijna soundbites als moeten we het bij geld niet van de sound hebben) te verspreiden. Op zoek naar interessante exemplaren op internet kwam ik het fenomeen Spintriae tegen. Dit zijn een soort munten waar archeologen en historici de precieze functie nog niet van hebben kunnen achterhalen. Het lijkt erop dat deze munten alleen geldig waren in een bepaalde bedrijfstak waar ze ingeleverd konden worden. Check it yourself!


(bron: BAHAGIAdesigns)





Ze blijken ook op grote schaal te koop te zijn op Ebay.



maandag 14 mei 2012

Onkruid vergaat niet vanzelf

Twee dagen geleden kwam de Lex Claudia aan bod die senatoren verbood handel te drijven. Dit betekende in de praktijk dat de meeste senatoren zich gingen/bleven bezig houden met grootgrondbezit en landbouw. Landbouw was een zeer respectabele manier om aan je inkomsten te komen en het was bovendien goed mogelijk er heel veel mee te verdienen, maar dan moesten wel een aantal voorschriften in acht genomen worden. Die voorschriften werden door de grote epische dichter Vergilius beschreven in zijn werk Georgica, een handboek voor landbouw. Nadat hij kort uitlegt wat de voordelen van crop rotation zijn, komt hij met een aantal gouden tips: (Georgica 1.153-159):
Als u niet voortdurend met uw hark achter het onkruid aan zit, met geschreeuw de vogels wegjaagt, met het snoeimes het schaduwrijke gebladerte dat uw land verduistert, snoeit en met gebeden de regen afsmeekt - helaas! Dan zult u nog eens teleurgesteld naar andermans opgetaste voorraad staan te kijken en in de bossen uw honger proberen te stillen door aan eiken te schudden!
Hou je land dus goed bij en zorg dat de vogels uit de buurt blijven, want voor je het weet zit je eikels te rapen om in leven te blijven! Gouden tip! En in het Latijn (onderste regels) volgt het nog een mooi metrum ook!

zaterdag 12 mei 2012

Verboden ondernemerschap

Gaius Flaminius Nepos (? - 217 v.Chr.) was in de Romeinse republiek een belangrijke politicus in de klassenstrijd tussen patriciërs(aristocraten) en plebejers(gewoon volk). Hij was senator en had zich niet populair gemaakt bij zijn collega's aan de top. Toen de volkstribuun (een belangrijke politieke figuur aan de kant van de plebejers) Quintus Claudius in 218 een wetsvoorstel deed om de positie van senatoren te verzwakken, was het Flaminius die het voorstel als consul door de senaat duwde (verder was niemand het ermee eens).


De Romeinse geschiedschrijver Titus Livius (59 v.Chr. - 18 n.Chr.) legt uit waar deze Lex Claudia (wet van Claudius) over ging (Vanaf de stichting van de Stad 61.63.3-5):
Hij[Flaminius] was ook gehaat bij de senatoren vanwege een wet zonder die zijn weerga niet kende die Quintus Claudius, de volkstribuun had geïntroduceerd, de tegenstand van de senaat ten spijt, met de steun van alléén Gaius Flaminius, waardoor een senator en zijn zoon geen schepen mochten bezitten met een laadvermogen van meer dan 300 kruiken [ongeveer 7 ton] - hetgeen als voldoende beoordeeld werd om de gewassen van het veld te transporteren, en al het ondernemerschap werd als onbehoorlijk voor een senator gezien. Deze maatregel die grote tegenstand genoot, was erg productief in het veroorzaken van afkeer van de edelen jegens Flaminius, die de bekrachtiging ervan had gesteund; maar het leverde hem wel de steun van het volk of en nadien een tweede consulaat [men was consul voor een periode van één jaar].
Doordat Flaminius de Lex Claudia wist door te duwen, was handel juridisch onmogelijk voor senatoren. Dit betekende niet dat het niet meer gebeurde, want men huurde gewoon een slaaf in of legde een andere omweg aan om de regel te omzeilen, maar het geeft wel aan dat er in die tijd krachten bestonden in de Romeinse samenleving die de politieke elite uit de buurt van handels-ondernemerschap probeerden te houden. Tegenwoordig is dan duidelijk anders.

donderdag 10 mei 2012

Waar de koe gaat liggen

In de Oudheid was er een belangrijke traditie van schrijvers die steden of volkeren probeerden te duiden. Soms werden speciale kenmerken van het volk in kwestie ergens aan toegedicht, zoals bij de Hunnen het geval was en vaak was het een mythische figuur die een stad gesticht zou hebben en daar de zijn naam aan zou hebben meegegeven. Meestal zat er een zekere mythologische slag in het verhaal. 


Eén van de grote etnografen uit de Oudheid was de Griek Strabo (64 v.Chr. - 19 n.Chr.) die bekend is geworden door zijn werk Geografika. Interessant hierin is dat hij hele gebieden langsloopt en allerlei wetenswaardigheden over die gebieden en hun inwoners oprakelt. Op een gegeven moment komt Strabo uit bij een volk waar de Romeinen veel mee te maken hadden, de Samnieten. Deze kwamen voor uit een zogenaamde ver sacrum (heilige lente) waarin alles wat in een bepaalde lente werd geproduceerd (en dat mag je breed zien), zou worden gewijd aan een godheid. Strabo vertelt (Geografika 5.4.12): 
De Sabini, die al een hele tijd in oorlog verwikkeld waren met de Ombrici, zweerden (zoals sommige Grieken dat doen) om alles dat dat jaar was geproduceerd te wijden; en bij het behalen van de overwinning offerden zij een deel en wijdden zij een deel van wat geproduceerd was. Vervolgens trad schaarste op en iemand zei dat ze ook de baby's [die in dat jaar waren geboren] moeten wijden; dat deden ze en ze wijdden alle kinderen die dat jaar waren geboren aan Mars [de oorlogsgod] en deze kinderen, toen ze volwassen waren geworden, zonden zij weg als kolonisten en ze werden geleid door een stier. Toen die zich te ruste legde in het land van de Opici (die toevallig alleen in dorpen leefden), verdreven de Sabini hen, vestigden zich op die plek en slachtten naar de uitspraken van de zieners [religieuze adviseurs, eenvoudig gezegd] de stier als een offer aan Mars die het als gids had gegeven.
Strabo gaat verder met de oorsprong van dit volk en komt nog uit bij een zelfde situatie, namelijk de oorsprong van de Hirpini. Dat waren ook kolonisten. Zij werden geleid door een wolf (hirpus in het Samnitisch).

dinsdag 8 mei 2012

Famous last words

Vandaag een kort stukje over de keizer Vespasianus (9 - 79 n.Chr.) die we kennen van het Colosseum dat in opdracht van deze keizer gebouwd werd en afgerond onder zijn zoon Titus (39 - 81 n.Chr). Vespasianus was als de grote overwinnaar gekomen uit het Vierkeizerjaar (68-69 n.Chr) waarin... vier mannen keizer van het Romeinse rijk waren. Vespasianus was daarvan de laatste en herstelde de politieke rust in het rijk. Hij is de geschiedenis in gegaan een een Goede Keizer en om die reden na zijn door vergoddelijkt (net als Septimius Severus die ik vorige week besprak). 


Opmerkelijk bij Vespasianus is onder anderen de manier waarop hij met zijn aanstaande overlijden omgaat, althans, de manier waarop de biograaf Suetonius (69/70 - 140 n.Chr.) hem in die laatste levensfase neerzet. Nadat Suetonius een aantal opmerkelijke voortekenen meldt, citeert hij de keizer die kennelijk in de gaten had hoe laat het was (Vespasianus 23):
Ik denk dat ik heel binnenkort een god word.
Volgens Suetonius waren dit niet de laatste woorden van de keizer. De biograaf sluit het leven van Vespasianus af door te schrijven dat hij bijna het bewustzijn verloor door een aanval van buikloop. Hij zou hebben gezegd dat een keizer staand hoorde te sterven. Dat deed hij ook, in de armen van zij die hem overeind hielpen (Vespasianus 24). Gegeven die laatste scene hou ik het zelf liever bij dit citaat als famous last words.

zondag 6 mei 2012

Wraak

De Grieken kenden een interessante traditie van goddelijke wraak. Ik heb het eerder gehad over Sisyphus die een rots een berghelling op moest duwen. Dit was echter niet de enige vorm van van goddelijke wraak die tot ons is gekomen. Niet alleen de mythologie zit er vol mee (Prometheus is een hele bekende), maar ook geschiedschrijvers komen met voorbeelden. Het mag geen verrassing heten dat het het Herodotus van Halicarnassus (±485 - ±425 v.Chr) was die het lot van Pheretimè, de koningin van Cyrene in Libië verhaalt.


In de stad Barcè werd koning Arkesilaus gedood en uit navraag bleek dat de héle stad schuldig was (Historiën 4.167.2). De logische stap was vervolgens om de hele stad te straffen. Daarom stuurde de koning van Perzië een leger met Pheretimè aan het hoofd om de stad te belegeren. Pogingen om onder de stadsmuren door te graven mislukten en ook andere pogingen de stad in te nemen liepen op niets uit. Een list moest uitkomst brengen. Herodotus vertelt (Historiën 4.201): 
Toen veel tijd voorbij weg gegaan en aan beide zijden (niet minder aan de Perzische kant dan bij hun vijanden) velen gevallen waren, bedacht Amasis, de generaal van de infanterie een list, wetende dat Barcè niet ingenomen kon worden door kracht, maar misschien wel door bedrog: hij groef 's nachts een brede greppel en legde er zwakke planken overheen die hij vervolgens bedekte met een laag aarde tot het niveau van de grond eromheen. Toen de dag aanbrak, nodigde hij de inwoners van Barcè uit om met hem te spreken en zij gingen daarmee akkoord; eindelijk kwamen zij alleen de vredesvoorwaarden overeen. Dit was als volgt gedaan: terwijl ze op de verborgen greppel stonden, gaven en ontvingen zij een verzekering onder ede dat het verdrag gehandhaafd zal blijven zolang de grond onder hun voeten onveranderd zou blijven; de inwoners van Barcè beloofden een verschuldigd bedrag aan de koning [van Perzië] te betalen en de Perzen beloofden hen geen kwaad te doen. Zodra de gezworen overeenkomst gemaakt was opende de bevolking van de stad, erop vertrouwende, alle poorten en kwam uit de stad en liet al hun vijanden die dat wilden, binnen de muren. Maar de Perzen braken de verborgen brug af en renden de stad in. Ze braken de brug die ze gemaakt hadden af zodat zij de eed die ze gezworen hadden zouden naleven: namelijk dat deze overeenkomst geldig zou zijn zolang de grond zo zou blijven als die was; maar als zij de brug afbraken, dan zou de overeenkomst niet langer gelden.
Gewiekst! De Perzen spiesten de "meest schuldigen" op bevel van Pheretimè en de bevolking werd naar Bactrië (Afghanistan) gedeporteerd. De dood van Arkesilaus was op een hele succesvolle manier gewroken.  Uiteindelijk ging het daarom. Er was alleen één probleem. Herodotus merkt namelijk op dat de goden vonden dat dit teveel van het goede was en de verantwoordelijke voor deze buitenproportionele wraak kreeg haar straf (Historiën 4.205):
Maar met Pheretimè liep het ook niet goed af. Want zodra ze haar wraak had uitgeleefd op de inwoners van Barcè en teruggekeerd was naar Egypte, stierf ze een vreselijke dood. Terwijl ze nog leefde krioelde ze van maden: zo nodigt te wrede wraak de retributie van de goden uit. Die van Pheretimè, dochter van Battus, tegenover de inwoners van Barcè was van dien aard en die wreedheid.

vrijdag 4 mei 2012

Democratie is geen goed idee

Morgen is het Bevrijdingsdag waarin we het einde van de Tweede Wereldoorlog vieren en het feit dat we in vrijheid en democratie leven in Nederland. Voor een 21e eeuwse Nederlander is het politiek incorrect om überhaupt iets te zeggen tegen democratie, maar in de Oudheid was democratie bepaald niet onomstreden. Athene was wat haar staatsvorm betref zelfs een rare eend in de bijt. De meeste andere staten (poleis) hadden veelal een aristocratisch (aristeus betekent "de beste" en kratein is "heersen") régime waarin een kleine groep mannen de macht in handen had.

De Atheense democratie zorgde ervoor dat mensen die elders onderdrukt werden, grote macht kregen. Boeren, handelaren en zelfs slaven kregen grote macht. Althans, dat stelt een schrijver die de geschiedenis is ingegaan als De Oude Oligarch. Deze man schreef een pamflet waarin hui uitlegt wat de voordelen en nadelen van democratie zijn. Volgens hem ligt de democratie van Athene aan de basis van de suprematie van de Atheners op zee. Lange tijd was Athene heer en meester tussen de eilanden van Griekenland en wist het zo een grote rijkdom op te bouwen en uiteindelijk de stad worden die later de hoofdstad van Griekenland is geworden.

Probleem is volgens De Oude Oligarch dat het volk niet in staat geacht kan worden om de staat goed te leiden. Hij schrijft (Atheense Constitutie I.5):



Overal ter wereld is het zo: het beste element staat tegenover de democratie. Want bij de besten is de ongehoorzaamheid het geringste, en het onrecht, en is er de grootste zorg en aandacht voor alles wat goed is, maar bij het volk heerst de grootste domheid en ongedisciplineerdheid en slechtheid. Armoede drijft ze namelijk eerder in de richting van schandelijke praktijken, en ook het gebrek aan scholing, en de domheid die voortkomt uit gebrek aan middelen, bij sommigen.

De Oude Oligarch had duidelijk geen hoge pet op van het gewone volk. Het is zeer onwaarschijnlijk dat iemand tegenwoordig met dergelijke opmerkingen aan het adres van democratie wegkomt, maar in de Griekse Oudheid was snobisme heel wat acceptabeler dan nu.

woensdag 2 mei 2012

Had ik een broer dan?

De Romeinse keizer Septimius Severus (145 - 211 n.Chr.) had twee zoons: Caracalla (188 - 217 n.Chr.) en Geta (189 - 211 n.Chr.). Na de dood van Septimius Severus was het de bedoeling dat zijn beide zoons hem zouden opvolgen als twee gezamenlijke keizers. Probleem was alleen dat de jonge broertjes nogal een handje hadden in ruzie maken, op zijn zachts gezegd. Volgens de Griekstalige geschiedschrijver Herodianus (±170 - ±240 n.Chr.) uitte zich dat in de manier waarop de heren het keizerlijke paleis inrichtten (Romeinse Geschiedenis 4.1.5):
Iedere broer ging in zijn helft van het paleis wonen. Terwijl ze de binnendeuren barricadeerden, gebruikten ze alleen de openbare buitendeuren gezamenlijk. Carracalla en Geta stationeerden hun eigen privé-wachters en werden nooit samen gezien, behalve af en toe kort tijdens hun openbare verschijningen.
Eén van die gezamenlijke openbare verschijningen was de uitvaart van hun vader. Septimius Severus werd, naar goed Romeins gebruik,  als goede keizer na zijn dood tot een god verklaard (deificatio). Kort na de uitvaart liep het verder uit de hand tussen Caracalla en Geta. Volgens Herodianus was duidelijk dat Geta de good guy was en Caracalla de bad guy. Na een hoop strijd en pogingen de ander te vergiftigen of op een andere slinkse wijze om te brengen, neemt Caracalla op 19 december 211 zijn zwaard in de hand en begeeft zich naar zijn broer (Romeinse Geschiedenis 4.4.3):
Omdat zijn samenzweringspogingen niet succesvol waren bedacht hij dat hij een wanhopig en gevaarlijk plan moest proberen; [een gedeelte ontbreekt in de overgeleverde tekst], zijn moeder stierf van verdriet en zijn broer door verraad. Dodelijk verwond stierf Geta, zijn moeder's borst met bloed doorwekend. Nadat hij in zijn moord geslaagd was, rende Caracalla uit de kamer en haastte zich door het paleis, terwijl hij riep dat hij aan groot gevaar was ontsnapt en het er ternauwernood met zijn leven vanaf had gebracht.
Geta was dus dood en Caracalla kon het rijk verder een paar jaar beheersen tot hij zelf ook gedood werd. Hij wist de senaat ervan te overtuigen dat Geta hem en zijn moeder aangevallen had en dat Caracalla zich slechts had verdedigd. Geta werd daarop niet tot god verklaard, maar over hem werd een vervloeking van de herinnering (damnatio memoriae) uitgeroepen. Dat gebeurde wel vaker, maar bij Geta heeft dat interessante gevolgen gehad, zoals op deze afbeelding blijkt:


Bron: About.com

Septimius Severus en Julia Domna hadden twee kinderen: Caracalla en [...]