Tot 40% extra korting op winters assortiment!

maandag 30 september 2013

Dertien tegen ruim honderdduizend

Veldslagen uit de Oudheid komen soms behoorlijk gedetailleerd terug in de bronnen. We lezen hoe de linkerflank zich om de legers van de vijand heen manoeuvreerde en hoe deze een aanval in de rug plaatste terwijl het centrum frontaal op de vijand inrende. Zoals we eerder hebben gezien, ontbreekt er vaak één belangrijk element in de teksten over de veldslagen: aantallen. Soms spreken de bronnen elkaar tegen, soms zijn de cijfers simpelweg belachelijk.

Eergisteren repte ik even over de Slag bij Chaeronea (86 v.Chr.), de geboorteplaats van Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.). Dit is ook zo'n geval waar je je afvraagt of de cijfers wel kloppen. We weten dat er een grote veldslag heeft plaatsgehad en we weten dat de Romeinen onder Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.) de troepen van Pontus onder Archelaüs versloeg en het lijkt erop dat dat overtuigend geweest is en er weinig heel gelaten is van de vijand, maar de cijfers slagen er niet in om me te overtuigen. 

Volgens de Alexandrijnse historicus Appianus (±95 - ±165 n.Chr.) bestond het leger van Pontus uit ongeveer 120.000 man en had Sulla zo'n 40.000 man onder zijn commando. In de beginfase van de veldslag leken de Romeinen te worden afgeslacht, maar zij raakten niet in paniek en namen het initiatief over. Uiteindelijk vluchtten de vijanden naar hun kamp waar vrijwel niemand veilig wist aan te komen. Appianus geeft de cijfers (Mithradatische Oorlogen VI.45):
Archelaüs en de anderen die afzondrlijk waren gevlucht, kwamen samen in Chalcis. Niet meer dan 10.000 van de 120.000 hadden het overleefd. De verliezen bij de Romeinen waren slechts vijftien en twee van hen kwamen later opdagen.
Een overtuigende overwinning. Drie volle voetbalstadions aan doden voor de ene kant, wat bij mij kwam kijken toen ik voetbalde aan de andere kant. Daar kan ik mee leven!

Boekentip voor vandaag:
Appianus, The Foreign Wars

zaterdag 28 september 2013

Ik deelde je studentenkamer!

Eerder besprak ik de reactie van de Romeinse elite op de rags-to-riches-story van Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.). Zijn verhaal ligt voor een groot deel aan de basis van het feit dat hij zo controversieel was tijdens zijn leven. Waar hoorde hij bij? Wie was hij?

Het lijkt erop dat Sulla zich zélf bij de Romeinse elite schaarde. Hij reageerde behoorlijk bruusk op de kritiek die hij over zich heen kreeg om zijn verhaal. Toen Sulla de macht overnam in Rome, liet hij velen van hen die hem in het verleden dwars hebben gezeten, executeren. Je kunt zeggen dat de grootschalige politieke moorden op tegenstanders van een regime voor een groot deel aan Sulla en zijn tijdgenoten toe te schrijven zijn. Als blogger kan ik hem daar alleen maar hartelijk voor bedanken.

De Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) merkt op dat Sulla in zijn jeugd een kamer huurde in een soort schuur en dat hij daar weinig voor hoefde te betalen. Toen hij aan de macht kwam en overging tot het uitroeien van zijn tegenstanders, kwam hij een vrijgelatene tegen op zijn lijst. Plutarchus vertelt verder (Sulla I.):
Een vrijgelatene die iemand op de Zwarte Lijst zou hebben laten onderduiken en die daarvoor van de Tarpeïsche Rots naar beneden gegooid zou worden, zei dat hij lang in één schuurhuis had gewoond met hem, waar hijzelf de bovenverdieping huurde voor tweeduizend sestertiën en Sulla de benedenverdieping voor drieduizend sestertiën. Het verschil in hun fortuin was dus maar duizend sestertiën.
Is deze man uiteindelijk gedood? Vermoedelijk wel, Sulla een beetje kennende. Dat is alleen wel het probleem bij figuren als Sulla. Kennen we hem? Er zijn bronnen over hem overgeleverd, maar om nu af te gaan op het werk van Plutarchus is hier bijzonder riskant, niet in de laatste plaats omdat Sulla ooit een grote veldslag vocht in Plutarchus' geboorteplaats. Wat is waar, wat is laster, wat is een vergissing? Dit maakt Sulla wel een bijzonder enerverende persoon.

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Biografieën IV

donderdag 26 september 2013

Mag ik nu priester worden?

Eerder hebben we gezien dat de Babylonische koning Hammurabi (±1795 - ±1750 v.Chr.) in zijn wetten vastlegde dat het laakbaar is als iemand door het verwaarlozen van zijn dammen de landerijen van iemand anders door overstroming laat vernielen. Een mooi voorbeeld van een wet die ontstaat omdat gedrag van mensen (het verwaarlozen van het onderhoud aan een dam) negatieve gevolgen opleverde (vernielde oogst met alle gevolgen van dien). Als de overheid daar wat aan kan doen en de baten zijn groter dan de lasten, krijg je wetgeving.

Met dit principe in het achterhoofd is het interessant eens te kijken naar misschien wel hét document uit de geschiedenis van het christendom. Laten we het voor het gemak de notulen van het Eerste Concilie van Nicaea (325 n.Chr.) noemen. Naar aanleiding van onenigheid aangaande de positie van God de Vader en diens Zoon, riep de heersende keizer Constantijn (±280 - 337 n.Chr.) de hele christelijke wereld (aan bischoppen met een aantal helpers) bijeen in Nicaea, in het huidige West-Turkije. Omdat toch iedereen er was, werd besloten om onder leiding van de keizer een heleboel doctrinaire conflicten te beslechten. Constantijn had een gruwelijke hekel aan verdeeldheid in de kerk, dus was dit zijn kans.

Gedurende het Concilie kwam een breed scala aan de orde. Het Arrianisme werd afgewezen als ketters. Daarnaast kwamen zoals gezegd andere zaken aan bod. Het allereerste besluit (Canon) van de wijze bisschoppen behelst de mogelijkheid aan te blijven tussen de geestelijkheid, wanneer sprake is van een bepaalde fysieke toestand (Canon 1):
Als iemand die ziek is onderhevig is geweest aan een operatieve ingreep van een arts of als hij is gecastreerd door barbaren [buitenlanders], laat hem dan onder de geestelijkheid blijven; maar als iemand in goede gezondheid zichzelf heeft gecastreerd, dan betaamt het dat zo iemand, als hij lid is van de geestelijkheid, zijn taken dient te staken en dat van nu af aan zo iemand niet meer dient te worden gepromoveerd.[...]
De problemen die self-castrated mensen veroorzaken, die moet je niet onderschatten...

Boekentip voor vandaag:
Lewis Ayres, Nicaea and its Legacy

dinsdag 24 september 2013

Uit naam van een rottend lijk

Niet alle Romeinse keizers hebben een even indrukwekkend palmares om op terug te kijken. Met name de keizers uit de periode van de crisis van de derde eeuw n.Chr. zijn niet allemaal even beroemd geworden. Een mooi voorbeeld hiervan is de keizer Numerianus (±253 - 284 n.Chr.) die met zijn vader Carus (224 - 283 n.Chr.) op pad was in het Oostelijk deel van het Romeinse Rijk. Toen Carus overleed kwam Numerianus aan de macht, samen met zijn broer Carinus (±250 - 285 n.Chr.). Opvallend is dat het drietal binnen een tijdsbestek van een paar jaar na elkaar overleed en opgevolgd werd door één van de grootste keizers uit de Romeinse geschiedenis, de eerder genoemde Diocletianus (242 - 305 n.Chr.)

Waarom bespreken we Numerianus nu? Dat heeft te maken met het feit dat hij ná zijn dood nog steeds de hoogste autoriteit in het legerkamp was. Tenminste, vrijwel niemand wist dat hij dood was, want zijn vertrouweling en schoonvader Arrius Aper (waar we verder niet veel van weten) bleef in naam van de keizer met bevelen uit diens tent komen. Volgens de Romeinse historicus Aurelius Victor (±320 - 390 n.Chr.) had Aper alleen één dingetje vergeten (Boek Over de Keizers XXXVII.4-6):
Numerianus, zijn [van Carus] zoon, die in een [verduisterde] draagbaar werd gedragen (hij had een ziekte aan zijn ogen opgelopen) was ook vermoord in een plot met Aper, zijn schoonvader, als aanstichter. Terwijl zijn dood verborgen bleef bij bedrog totdat Aper zelf de macht kon opeisen, werd zijn misdaad openbaar door de stank van het lijk.
Dat had schoonpapa niet zo handig gedaan.

Boekentip voor vandaag:
Aurelius Victor, Liber de Caesaribus

zondag 22 september 2013

Een onterechte-executie-quotum

We hebben de Byzantijnse keizer Justinianus I (482/483 - 565 n.Chr.) inmiddels al zó vaak besproken dat het lijkt alsof hij de belangrijkste (en verschrikkelijkste) man uit de Oudheid was en we zijn er nog niet meer klaar omdat het werk van de Byzantijnse historicus Procopius (6e eeuw n.Chr.) zoveel kleur heeft en Justinianus had gewoon de pech dat hij de keizer was toen Procopius schreef, los van de vraag of alles wat we lezen waar is.

De Byzantijnse keizer uit de 6e eeuw n.Chr. had beschikking over een soort geheime dienst waar officials met de positie van Quaesitor (niet te verwarren met quaestor) die volgens Procopius een stroom aan mensen moest aanleveren zodat de keizer die kon executeren. Dit ging uiteraard allemaal zonder bewijs of zelfs de geringste aanleiding en diende om de keizer de gelegenheid te geven om het bezit van zijn slachtoffers te confisqueren. Om dit op een efficiënte manier te laten verlopen en zoveel mogelijk resultaat te boeken, zo stelt Procopius, ontwikkelde het ambt van Quaesitor zich tot het volgende (Geheime Geschiedenis XX.13-14):
Later commandeerde dit monster [Justinianus] deze ambtsdragers en de Prefect van de Stad om alle verdenkingen zonder onderscheid te behandelen, en hij zei hen dat ze met elkaar moesten wedijveren om uit te vinden wie van hen de meeste mensen met de grootste snelheid kon vernietigen. En ze zeggen dat toen iemand hem rechtstreeks vroeg wie de punten zou krijgen als drie man dezelfde persoon tegelijk in een kwaad daglicht hadden gesteld, antwoordde de keizer onmiddellijk, "degene van u die er als eerste bij was."
Dit geeft toch een heel ander beeld aan onze afkeer voor parkeerbonnen-quota!

Boekentip voor vandaag:
Procopius, The Secret History

vrijdag 20 september 2013

Met zo'n koning kan me niets gebeuren!

Alexander de Grote (356 - 323 v.Chr.) was misschien wel de grootste veldheer uit de geschiedenis. In een bestek van een dikke tien jaar veroverde hij grote delen van de wereld en liep hij het machtigste rijk uit zijn tijd onder de voet: het Perzische rijk. Ook zijn er verhalen overgeleverd over het natuurlijke gezag en de leiderschapskwaliteiten van de koning. Eerder is aan bod gekomen hoe hij zijn paard op de knieën kreeg en een krachtige relatie met het dier opbouwde. Vandaag aandacht voor zijn soldaten.

Alexander en zijn leger waren gedurende de hele periode van de veroveringen  ver van huis op campagne en het Midden-Oosten staat niet bekend als het meest herbergzame gebied op aarde. Toen Alexander zijn troepen besloot mee te nemen door een woestijn, kwam hij daar achter. Velen van zijn soldaten kwamen om van de dorst en ook Alexander kreeg het moeilijk. Volgens de Griekse biograaf Plutarchus (±46 - minstens 120 n.Chr.) bevond het leger zich elf dagen in de woestijn en toen een aantal Macedoniërs water aan het halen waren bij een rivier, zagen ze dat de koning bijna flauwviel van de dorst. De Macedoniërs vulden snel een helm met water en renden op Alexander af. Plutarchus vertelt wat vervolgens gebeurde (Alexander 42:4-6):
Hij [Alexander] vroeg hen voor wie hun lading bestemd was. "Voor onze eigen zonen," zeiden zij. "Maar wanneer jíj in leven blijft, zullen we er nieuwe verwekken, ook al zouden we deze verliezen!" Toen hij dit hoorde, nam hij de helm in zijn handen; maar toen hij om zich heen keek en zag dat alle ruiters rondom met voorover geneigd hoofd hun blik op hem hadden gericht, gaf hij hem zonder te hebben gedronken weer terug en bedankte. "Want als ik alleen zelf drink," zei hij, "zullen zíj hier de moed verliezen."
Deze blijk van zelfbeheersing zorgde ervoor dat de soldaten om de koning heen weer helemaal enthousiast werden. Met zó'n koning kan je niets overkomen!

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Alexander


woensdag 18 september 2013

Hoe krijg je je dochter geëxecuteerd?

Eén van de belangrijkste principes die ten grondslag liggen aan onze moderne ideeën van gerechtigheid is het gelijkheidsprincipe. Gelijke monniken, gelijke kappen. Een situatie waar het in juridische zin uitmaakt of je Jantje dan wel Pietje vermoordt, kunnen we ons niet voorstellen en wanneer de zwakkere wordt onderdrukt door de sterkere, is het geen uitgemaakte zaak dat de sterkere wint. Een ander principe is dat iedereen verantwoordelijk voor zijn/haar eigen daden is. Wanneer iemand anders dan de misdadiger bestraft wordt voor een misdaad, dan vinden we dat onterecht.

Er is wel een tijd geweest dat hier anders tegenaan gekeken werd. Zo worden beide principes in de eerder besproken Code van Hammurabi uit de 18e eeuw v.Chr. met voeten getreden (Code van Hammurabi 209-214):
Als een man een vrijgeboren vrouw slaat, waardoor ze haar ongeboren kind verliest, dan moet hij tien shekels betalen voor haar verlies.
Als de vrouw sterft, zal zijn [van degene die de vrouw geslagen heeft] dochter geëxecuteerd worden.
Als een vrouw van een vrije klasse [lager dan de eerstgenoemde] haar kind verliest door een klap, zal hij vijf shekels in geld betalen.
Als de vrouw sterft, betaalt hij een halve mina [een veelvoud een shekel].
Als hij een slavin van een man slaat en zij verliest haar kind, zal hij twee shekels betalen.
Als deze slavin sterft, betaalt hij één derde van een mina.
De wetten maken sterk onderscheid tussen drie verschillende niveaus van mensen met elk een eigen waarde en duidelijk is dan een vrouw een bezit is. Wanneer je iemands dochter dood, word je zelf niet bestraft, maar wordt je dochter geëxecuteerd. Destijds was dat gangbaar.

Boekentip voor vandaag:
Hammurabi, The Oldest Code of Laws in the World

maandag 16 september 2013

Zittend eten

Marcus Porcius Cato de Jongere (95 - 46 v.Chr.) niet te verwarren met Cato de Oudere was een conservatieveling en een krachtige verdediger van de Romeinse Republiek, het systeem waar de senaat veel macht had. Toen Gaius Julius Caesar (±100 - 44 v.Chr.) meer macht naar zich toe begon te trekken, meende Cato daar iets tegen te moeten doen waar hij indruk mee zou kunnen maken. De Griekse biograaf Plutarchus beschrijft wat het beste was dat Cato kon bedenken (Cato de Jongere LVI.4):
Hij genoot zijn avondmaal in een zittende houding vanaf het moment dat hij hoorde van de nederlaag bij Pharsalus; ja, hij voegde deze blijk van verdriet toe aan anderen en hij weigerde te gaan liggen, behalve om te slapen.
Zolang Caesar een grote bleef, at Cato zittend! Dat zal ze leren! Misschien is het overigens wel goed om te weten dat Romeinen liggend aten...

Boekentip voor vandaag:
Plutarchus, Biografieën VI

zaterdag 14 september 2013

Jij moet veel leren, keizertje!

De beste manier om de zaken succesvol te runnen is door voor de belangrijke taken uitstekende mensen te vinden. Dit is de grote les die we kunnen trekken uit de Antonijnse Dynastie (96-180 n.Chr.) kunnen trekken. De positie van keizer in het Romeinse rijk ging na de dood van de keizer naar diens zoon, maar niet naar een biologische zoon (want die hadden de keizers niet!) maar naar een geadopteerde zoon. De keizer koos hiervoor een persoon die hij als zeer geschikt beoordeelde. Resultaat is wat volgens de Britse historicus Edward Gibbon (1737 - 1794 n.Chr.) beschreven werd als de beste periode uit de menselijke geschiedenis.

Niet alleen helemaal bovenaan is het van belang om goede mensen te hebben, maar vooral ook net daaronder. Generaals en bureaucraten zijn de bekendste voorbeelden, maar onder de keizers Traianus (53 - 117 n.Chr.) en Hadrianus (76 - 138 n.Chr.) was een architect een belangrijke persoon. Apollodorus van Damascus (±50 - ±130 n.Chr.) bouwde bruggen om legioenen te verplaatsen, tempels in de steden, de beroemde Zuil van Traianus en nog veel meer. Daarnaast was hij een vertrouweling van Traianus.

Hadrianus had een mindere relatie met de grote architect. Dat had mede te maken met het feit dat de keizer zelf ook dacht mooie gebouwen te kunnen ontwerpen. Zo ontwierp hij een tempel aan Venus en Roma voor op het forum van zijn adoptiefvader en legde de plannen voor aan Apollodorus, vermoedelijk om complimenten te oogsten. De Romeinse historicus Lucius Cassius Dio (±155 - na 229 n.Chr.) vertelt echter wat de reactie was (Romeinse Geschiedenis LXIX.4.4-5):
De architect stelde in zijn antwoord als eerste dat de tempel op een hoger terrein had moeten worden gebouwd en dat de aarde eronder uitgegraven moest worden zodat het het er vanaf de hoge positie indrukwekkender uit zou zien vanaf de aanlooproute [...] Ten tweede zei hij dat de standbeelden [van de goden] te hoog waren voor hoogte van de cella. "Want nu," zei hij, "kunnen de godinnen, als ze willen opstaan en naar buiten gaan, dat niet doen."
Volgens Cassius Dio liet de keizer de architect om deze reden executeren. Of dit waar is, is twijfelachtig, maar het is volkomen terecht, toch?

Boekentip voor vandaag:
Cassius Dio, Roman History
Edward Gibbon, Verval en ondergang van het Romeinse Rijk


donderdag 12 september 2013

Huwelijk!

Morgen trouwen mijn beste vriend en zijn verloofde. Om hen een beetje van dienst te zijn, heb ik eens een contract opgerakeld uit het Assyrisch archief uit de 19e eeuw v.Chr (Contract):
Laqipum heeft Hatala, dochter van Enishru gehuwd. In het land mag Laqipum geen andere vrouw huwen, maar in de stad mag hij een hierodule [heilige prostituée, een aan de tempel verbonden slavin] huwen. Indien zij [Hatala] hem binnen twee jaar geen nageslacht bezorgt, zal zij zélf een slavin kopen en later, nadat ze een kind van hem heeft voortgebracht, mag ze weer afstand doen van de slavin door haar te verkopen aan eenieder die dat wil. Als Laqipum besluit van haar te scheiden, moet hij jaar vijf minas van zilver betalen en als Hatala van hem besluit te scheiden, moet zij hem vijf minas van zilver betalen. Getuigen: Masa, Ashurishtikal, Talia en Shupianika.
Rest mij niets meer dan Martijn en Marilon heel veel geluk samen te wensen en dat Marilon hem maar vele krachtige zonen en schone dochters mag baren. Van harte!

dinsdag 10 september 2013

Strikt genomen niet

Er wordt wel eens gezegd dat bij de Romeinse elite bij seks en bij executies geslacht en leeftijd niet uitmaakten. Hoeveel van de verhalen waar zijn, dat is niet duidelijk, maar het zorgt voor een mooie stroom aan anekdotes die voorlopig nog niet opgedroogd is. Ook zijn er verhalen over incestueuze relaties in de keizerlijke familie. De bekendste van deze relaties is die tussen keizer Caligula (12 - 41 n.Chr.) en zijn zus Julia Drusilla (16 - 28 n.Chr.), maar vandaag gaat het over Nero (37 - 68 n.Chr.) en zijn relatie tot zijn moeder, Agrippina de Jongere (15 - 59 n.Chr.).

Volgens de geruchten had Nero een oogje op zijn eigen moeder. Net als bij Caligula en zijn zusje zijn er geen bewijzen te vinden, maar dit soort verhalen zijn wel de geschiedenis in gegaan. De Romeinse geschiedschrijver Lucius Cassius Dio (±155 - na 229 n.Chr.) beschrijft wat hij ervan mee gekregen heeft, of beter, wat hoe Nero ermee omging (Romeinse Geschiedenis LXI.11.4):
Of dit [dat Agrippina haar zoon zou verleiden] echt gebeurd is of dat het was bedacht om bij hun karakter te passen, dat weet ik niet zeker, maar ik zal datgene dat door iedereen als waar is geaccepteerd, als feit presenteren, dat Nero een maîtresse had die op Agrippina leek en waar hij omwille van die overeenkomst bijzonder dol op was en dat hij, als hij met het meisje flikflooide of haar charmes aan anderen liet zien, dan deed hij alsof hij gemeenschap had met zijn moeder.
Strikt genomen deed hij dus niks verkeerd, maar dit is toch wel een beetje fout...

Boekentip voor vandaag:
Cassius Dio, Roman History

zondag 8 september 2013

Dat is nou entertainment!

Keizer Augustus (63 v.Chr. - 14 n.Chr.) is de geschiedenis in gegaan als één van de grootste politici aller tijde en daar heeft hij een deel zeker van verdiend. In de Romeinse tijd is het, zeker in de overgangsperiode waar Augustus in leefde, een prestatie van formaat om decennialang aan de macht te blijven (van 27 v.Chr. tot zijn dood in het geval van deze keizer). Je hebt daarvoor heel veel nodig: militaire overwinningen, de juiste vrienden, maar zeker ook een goede PR. Augustus kon zeker op dat laatste rekenen.

Eerder kwamen Augustus' laatste theatrale woorden aan bod. Vandaag bespreken we de memoires die de keizer voor zijn dood zelf heeft opgesteld. In zijn Res Gestae divi Augusti ("de daden van de goddelijke augustus") beschrijft hij de grootste wapenfeiten uit zijn leven. Veldslagen, publieke functies en dergelijken (maar geen zwarte bladzijden) geven een mooi beeld van hoe de keizer graag herinnerd wilde worden. Opvallend is verder dat hij onder zijn grootste prestaties ook een aantal donaties en door hem georganiseerde en uit eigen zak betaalde spelen noemt. Eén van deze spectaculaire spelen trekt de bijzondere aandacht. Augustus beschrijft het (Res Gestae 23):
Ik heb het volk een show, bestaande uit een zeeslag, gegeven aan de overkant van de Tiber, na uitdieping van het terrein over een lengte van 1.800 voet en een breedte van 1.200 voet. Op deze plek is nu het park van de Caesars. Bij dit show-gevecht leverend dertig van scheepssnebben [een onderdeel van het schip dat gebruikt werd om andere schepen mee te rammen] voorziene drie- en tweeriemers (en nog veel meer kleinere schepen) met elkaar slag. Op deze vloot hebben ongeveer 3.000 mannen gevochten, afgezien van de roeiers.
Weet je nog, die dag? Geweldig was dat hè?!

vrijdag 6 september 2013

Slaven vrijlaten

Eerder hebben we gezien dat aan de status van slaven in de Romeinse samenleving één en ander was dichtgetimmerd. Een slavenmaatschappij vergt nog wel een aantal regels voor de omgang met dit specifieke soort eigendommen. Een slaaf kun je kopen, verkopen, gebruiken, in sommige gevallen kun je hem vernietigen. In die zin is een slaaf niet zoveel meer dan een gereedschap zónder stem. Waar een slaaf echt anders in is, is dat je hem kunt vrijlaten.

Vrijlaten vond vaak plaats wanneer de meester meende er een reden voor te hebben, maar het gebeurde ook regelmatig dat een slaaf bij testament vrijgelaten werd bij het overlijden van de meester. Om dit fenomeen in goede banen te leiden is in 2 v.Chr. de Lex Fufia Caninia ingesteld. Volgens de Romeinse jurist Gaius (±110 - ±180 n.Chr.) stelt deze wet het volgende (Instituten I.43):
Want degene die meer dan twee en niet meer dan tien slaven heeft, mag hoogstens de helft van dat aantal vrijlaten; hij daarentegen, die meer dan tien en niet meer dan dertig slaven heeft, mag hoogstens een derde deel daarvan vrijlaten. Degene die er echter meer dan dertig en niet meer dan honderd heeft, wordt de bevoegdheid verleend tot vrijlating van hoogstens een vierde deel. Tenslotte mag hij, die er meer dan honderd en niet meer dan vijfhonderd heeft, niet meer dan een vijfde vrijlaten; en er wordt geen rekening gehouden met iemand die er meer dan vijfhonderd heeft, opdat een breukdeel van dat aantal wordt vastgesteld, doch de wet schrijft voor dat niemand er meer dan honderd mag vrijlaten. Maar wanneer iemand in het geheel een of twee slaven heeft, is de wet hierop niet van toepassing en heeft hij derhalve de vrije bevoegdheid tot vrijlaten.
Het feit dat er een wet was die het aantal vrijgelaten slaven beperkte, is op zichzelf al interessant. Aangenomen wordt dat dit vooral sociale redenen had. Door de positie van slaven en vrijgelatenen vast te stellen in de wet, hoopten ze te voorkomen dat er nog veel slavenopstanden zoals die van Spartacus zouden komen. Tenminste, zo werd het gepresenteerd, maar het zit allemaal veel meer in de volksaard van de Romeinen. Romeinen hadden namelijk nogal de neiging op te scheppen over hun goede eigenschappen. Door in je testament honderden slaven vrij te laten, toonde je hoe rijk je was en hoe menselijk je was. Van dit prestige kon je zoon dan de vruchten plukken. Keizer Augustus (63 v.Chr. - 19 n.Chr.) die ten tijde van deze wet aan de macht was, probeerde vooral dát te voorkomen.

Boekentip voor vandaag
Gaius, The Commentaries of Gaius

woensdag 4 september 2013

Koningin Caesar en zijn overspelige vrouw

Julius Caesar (100 - 44 v.Chr.) ging scheiden van Pompeia Sulla, de dochter van de eerder genoemde Lucius Cornelius Sulla (±138 - 68 v.Chr.). Pompeia was namelijk betrokken geraakt bij een schandaal. Caesar was Pontifex Maximus (hogepriester) en er was een rite die plaats had in zijn woning, maar waar geen mannen bij aanwezig mochten zijn. Pompeia leidde de boel daar, maar de eerder genoemde controversiële politicus Publius Clodius Pulcher (±93 - 52 v.Chr.) was daar wel aanwezig en dat er geruchten gingen dat  Pompeia en Clodius een affaire hadden. De Romeinse historicus Lucius Cassius Dio (±155 - na 229 n.Chr.) vertelt wat Caesar deed (Romeinse Geschiedenis XXXVII.45.2):
[M]aar hij scheidde van zijn vrouw, hoewel hij zei dat hij het verhaal niet geloofde, maar dat hij niet langer met haar kon leven, omdat ze eens verdacht was van overspel; want een kuize vrouw moet niet alleen niet over de schreef gaan, maar ze mag niet eens onder boosaardige verdenkingen vallen.
Een harde lijn, dat zeker, maar hier valt wat voor te zeggen als het allemaal gaat om reputaties en, zoals eerder gezegd, huwelijken in de Romeinse tijd iets anders zijn dan tegenwoordig hier. Caesar kon het voor zijn reputatie niet hebben als zijn vrouw een vreemdgangster zou zijn.

Nu had Caesar zelf af en toe wel wat uit te leggen, bijvoorbeeld toen koningin Cleopatra VII van Egypte (69 - 30 v.Chr.) door Rome werd rondgeleid met haar buitenechtelijke zoon Ptolemaios Caesartje (47 - 30 v.Chr.). Een ander voorval betreft de geruchten dat Caesar "zijn kuisheid had neergelegd aan koning" Nicomedes IV van Bithinië (r.±94 - 74 v.Chr.) (zie: Suetonius, Julius Caesar 2). Dit leverde hem nogal wat grappen op. De Romeinse biograaf Gaius Suetonius Tranquillus (68/69 - 140 n.Chr.) tekent even doodleuk op waar hij het allemaal niet over zal gaan hebben (Julius Caesar 49):
Ik spreek niet van de alom bekende versregel van Licinius Calvus: "Al wat Bithynië en Caesars minnaar ooit bezeten hebben." Ik zwijg over de redevoeringen van Dolabella en Curio senior, waarin Dolabella hem "de rivale van de koningin" en "de beste plaats in 's konings bedstee" noemde en Curio sprak van "de stal van Nicomedes" en "het bordeel van Bithynië". Ook ga ik voorbij aan de edicten van Bibulus [de consul samen met Caesar], waarin hij zijn collega betitelde als "de koningin van Bithynië" en verder opmerkte "dat hij vroeger verliefd was op een koning, nu op het koningschap." [...] maar zelfs zei hij [Cicero] tegen Caesar, toen deze in de senaat pleitte voor Nyssa, de dochter van Nicomedes, en van de gunsten sprak die de koning hem had bewezen: "Bespaart u ons dat, wat ik u bidden mag. Wij weten heel goed wat hij u en u hem hebt geschonken." In de Gallische triomftocht ten slotte zongen zijn soldaten bij de spotverzen [een gebruikelijk onderdeel van de triomftocht] die gewoonlijk gedebiteerd worden door de deelnemers aan de optocht ook dit beroemd geworden lied: 
Caesar is 't die Gallië knechtte, Nicomedes knechtte hem.
Zie nu Caesar triomferen, die heel Gallië onderwierp,
maar niet koning Nicomedes, die toch Caesar onderwierp.
Het is dat je niet van jezelf kunt scheiden...

Boekentip voor vandaag:
Suetonius, Keizers van Rome

maandag 2 september 2013

De gillende maagd

Vorig jaar besprak ik een situatie waarin de Romeinse consul Publius Claudius Pulcher de wil van de goden negeerde en (daardoor) een belangrijke veldslag verloor. Hij had moeten weten dat de goden bepalen of je de oorlog gaat winnen en niet Publius. Thuis in Rome werd hij daar ook voor op de vingers getikt. Het was niet voor vandaag, dat winnen.

Hoewel het met Publius Claudius anders had kunnen aflopen als hij het de kippen de volgende dag nogmaals had gevraagd, gebeurt het ook wel eens dat je iets doet waardoor de goden boos worden. Zo had koning Mithradates van Pontus (132 - 63 v.Chr.) eens een heilig bos in brand gestoken. Iedereen weet dat als de goden één ding niet kunnen hebben, dat dat is dat je aan hun spullen zit, dus de godinnen in kwestie (die overigens ook al niet enthousiast waren omdat Mithradates zijn halve familie had uitgemoord) begonnen hem dwars te zitten. Mithradates besloot dat het enige dat hij kon doen een mensenoffer was. De Romeinse schrijver Julius Obsequens (4e eeuw n.Chr.), een van de schrijvers waaruit we de inhoud van  de werken van Titus Livius (59 v.Chr. - 17 n.Chr.) die verloren zijn gegaan, deels uit kunnen afleiden, beschrijft wat er gebeurde (Boek van Wonderen  LVI):
Toen Mithridates [zoals hij ook genoemd werd] het bos van de Furiën [ook bekend als Erinyen] in brand stak, hoorden ze een machtige lach die nergens vandaan kwam. Toen hij op bevel van de harispices een maagd offerde aan de Furiën, verstoorde een lach die uit de keel van het meisje kwam, het offer. In Thessalië [Noord-Griekenland] verloor de vloot van Mithridates de slag tegen de Romeinen.
Soms zit het tegen.

Boekentip voor vandaag:
Adrienne Mayor, The Poison King